Wie behoort de “ Kingdom of Heaven” toe?
In Ridley Scott’s monumentale film “The Kingdom of Heaven”, wat volgens het einde van de film een andere manier van spreken over Jeruzalem is, vechten Europese kruisvaarders en moslimse kruisvaarders om de stad, met de moslims uitkomend als de overwinnaars.
Het onverwachte gevolg van de film - voor mij tenminste - is dat ik van de film weg ging met een diepere overtuiging dat noch de moslims noch de christenen om Jeruzalem zouden moeten vechten. De stad behoort historisch en oorspronkelijk aan de joden toe; zij bezaten het duizend jaar voordat Christus kwam en 1600 voordat Mohammed kwam. En toen zij in ballingschap waren, kwamen velen zo spoedig als mogelijk terug, de liefde voor deze stad zit diep in hen. Dus het behoort hen toe vandaag de dag. Het is slechts een mythe om aan te nemen dat moslims of christenen Jeruzalem verkregen door een vorm van goddelijk recht of door een onuitgedaagde aanname dat zegt: “natuurlijk bezitten zij de regio.”
Dat gezegd hebbend maakt de film echter een foute aanname. Het neemt aan dat de Europese kruisvaarders en de moslimse kruisvaarders op gelijke voet staan wanneer zij vechten om Jeruzalem. Het omgekeerde is waar. Toen de middeleeuwse christenen vochten om de grond, lieten zij het voorbeeld van Jezus Christus in de steek. Echter, toen de moslims vochten om Jeruzalem en andere steden veroverden, waren zij het voorbeeld van hun profeet Mohammed aan het volgen. Dus de twee religie’s staan helemaal niet op gelijke voet.
Om dit onbedoelde gevolg en deze tegenstrijdige opinie over militaire verovering te verduidelijken, is dit artikel verdeeld in twee hoofdsecties. De eerste sectie verduidelijkt de vroege moslimkruistochten als het fundament van de islam. Wanneer we de oorsprong van de islam begrijpen, zullen we zijn latere geschiedenis ook begrijpen. De tweede sectie gaat over Jezus’ kijk op Jeruzalem en hoe dit christenen van vandaag moet beïnvloeden, en deze sectie analyseert ook de islamitische kijk op Jeruzalem, zoals gerepresenteerd door twee academische moslims die in Amerika werken.
I. De islamitische kruistochten
Enkele Westerlingen weten dat de moslims hun eigen kruistochten buiten Arabië lanceerden twee jaar na Mohammeds dood aan koorts in 632 na Christus. Het eerste deel van dit artikel beantwoordt drie vragen over de eerste moslimkruistochten. In dit artikel betekent het woord kruistocht een heilige strijd of djihaad. Het wordt gebruikt als tegenwicht op de voortdurende moslimbeschuldiging dat alleen de Europeanen kruistochten begonnen. Moslims lijken te vergeten dat zij hun eigen kruistochten hadden, gedurende enkele eeuwen voor de Europeanen hun kruistochten begonnen als verdediging tegen de islamitische expansie.
1. Wie of wat inspireerde de islamitische kruistochten?
Het mag verbazing wekken dat Mohammed de eerste was die een kruistocht begon.
In oktober tot december 630, na de verovering van Mekka in januari 630, begon Mohammed een kruistocht naar Taboek, een stad in het noorden van Saoedi-Arabië vandaag, maar in de zevende eeuw was het onder besturing van de noordelijke stammen. “Kruistocht” is het juiste woord, omdat vroege moslimbronnen zeggen dat het leger 30.000 mannen en 10.000 ruiters had en omdat Mohammed dit deed onder de vlag van de islam. Op zijn weg naar het noorden, dwong Mohammed “overeenkomsten” af - zonder provocatie - van kleine christelijke Arabische stammen om de djizja-belasting te betalen, in plaats van te worden aangevallen of te worden gedood (de djizja-belasting wordt vereist van niet-moslims in ruil voor het “voorrecht” om te leven onder de islam; zie soera 9: 29). Zij hadden ook de optie om zich te bekeren, maar de meeste deden dat niet en stemden daarentegen erin toe om de belasting te betalen. Toen de moslims Taboek bereikten, verscheen het Byzantijnse leger niet. Mohammed had een vals gerucht geloofd. Dus Mohammed en zijn grote leger keerden terug naar huis.
Het is dus Mohammed zelf die de eerste generaties van moslims inspireerde om zijn kruistochten uit te voeren.
2. Naast het volgen van Mohammed, waarom nog meer begonnen de moslims hun kruistochten vanuit Arabië in de eerste plaats?
In een gecompliceerde kruistocht die enkele eeuwen duurde voor de Europese kruistochten, is het moeilijk om te komen met één grote theorie over wat deze kruistochten begon. Vanwege deze moeilijkheid, laten we drie geleerden en twee ooggetuige de motieven van de vroege islamitische kruistochten analyseren.
Moslimapologeten zoals Sayyid Qutb beweren dat de missie van de islam is om de ongerechtigheden van de wereld te corrigeren. Wat hij bedoelt is dat als islam een maatschappij niet bestuurt, onrecht zal domineren, ipso facto. Maar als islam het domineert, dan zal rechtvaardigheid die maatschappij regeren. ( In the Shade of the Qur'an, vol. 7, pp. 8-15). Islam is expansionistisch en moet de wereld veroveren om Allah’s volmaakte wil op deze planeet uit te drukken, zo geloven Qutb en andere moslims. Echter, het is ambigu op zijn best. Gedurende de eeuwen heen, vertegenwoordigt islam geen rechtvaardigheid. Mensen, in het bijzonder vrouwen, worden onderdrukt in islamitische landen - vanwege redenen die verder gaan dan slechte regeerders als Saddam Hoessein. De essentie van die islam, die Qutb correct ergens anders (bijvoorbeeld pp. 147-150) beschrijft, is om de details van de maatschappij te besturen, doch sjaria wordt soms excessief. Exces is nooit juist. Niettemin beschrijft Qutb islam als politiek en militair expansionistisch van het allereerste begin, en hierin is hij juist.
Karen Armstrong, een voormalige non en uitgesproken, vruchtbare auteur en apologeet ten gunste van de islam, komt met alles behalve dan een bevredigende rechtvaardiging voor de moslimkruistochten:
Toen [Aboe Bakr] de rebellie onderdrukte [tegen islamitische heerschappij in Arabië], zou Aboe Bakr wellicht hebben besloten om de interne spanningen te verlichten door de onstuimige energieën in de Oemma [moslim gemeenschap] tewerk te stellen tegen externe vijanden. Wat ook het geval is, in 633 begonnen moslimlegers een nieuwe reeks van veldtochten in Perzië, Syrië en Irak. (Jerusalem: One City, three Faiths, New York: Ballantine, 1997, p. 226).
De sleutelwoorden “zou wellicht hebben besloten” geven de twijfel weer over de aanleiding, en “verlichten van interne spanningen”en “tewerkstellen van onstuimige energieën” zijn nauwelijks voldoende om de islamitische kruistochten te rechtvaardigen. Ook merkt zij op dat “externe vijanden ” van de islam in Arabië in 633 de Perzen en de Byzantijnen zijn, echter, zij zijn te uitgeput na jaren het bevechten van elkaar om een serieuze bedreiging te vormen voor de islam. Daarom vulde de islam een “machtsvacuüm” op, zonder uitlokking ( Armstrong p. 227). Zij weet eenvoudig niet met zekerheid, waarom moslims noordwaarts Arabië uit marcheerden.
Fred M. Donner, de decaan van historici gespecialiseerd in de vroege islamitische veroveringen, citeert drie grote factoren voor de islamitische kruistochten. Allereerst zet de ideologische boodschap van de islam zelf de regerende moslimelite aan om eenvoudig Mohammed en zijn veroveringen te volgen; islam had een goddelijk verordende missie om in de naam van Allah te veroveren. ( The Early Islamic Conquests, Princeton UP, 1981, p. 270). De tweede factor is economisch van aard. De regerende elite “wilde de politieke grenzen van de nieuwe staat verleggen om meer dan tevoren de trans-Arabische handel te verzekeren die zij gedurende een eeuw of meer bedreven had” (p. 270). De laatste factor is politieke besturing. De regeerders wilden hun toppositie handhaven in de nieuwe politieke hiërarchie door agressieve Arabische stammen te migreren naar de nieuw veroverde gebieden (p. 271).
Hoe vol deze drie factoren zijn met ideeën, we behoeven ze niet verder te verkennen, dan op te merken dat zij niets van doen hebben met rechtvaardige oorlogen of zelfverdediging. De vroege islam was alleen maar agressief zonder enige provocatie van nabijgelegen Byzantijnse en Perzische Rijken.
Chalid al-Walid (d. 642), een bloeddorstig doch superieur officier van het moslimleger destijds, beantwoordt ook de vraag waarom moslims Arabië uitstormden, uiteengezet in zijn overgavevoorwaarden aan de gouverneur van al-Hira, een stad langs de Eufrates in Irak. Hij werd gestuurd om mensen te roepen tot de islam of tot het betalen van een “ beschermings”-belasting in ruil voor het “voorrecht” om te leven onder islamitische heerschappij (lees: niet opnieuw te worden aangevallen) als dhimmies of tweederangsburgers. Chalid zegt:
“Ik roep u tot God en tot de islam. Als u antwoordt op de oproep, bent u moslims. U verkrijgt de voordelen die zij genieten en neemt de verantwoordelijkheden op die zij dragen. Als u weigert, dan [moet u] de djizja betalen. Als u de djizja weigert, zal ik stammen van volken die meer naar de dood smachten dan u voor het leven tegenover u brengen. We zullen u bevechten tot God besluit tussen ons en u.” ( Tabari, The Challenge to the Empires, vertaald Khalid Yahya Blankinship, NY: SUNYP, 1993, vol. 11, p. 4; Arabische pagina 2017)
Dus, volgens Chalid is religie het hoofdmotief van de vroege islam (hoewel niet de enige) om volken te overwinnen, dus Donners eerste factor is juist.
Chalid zegt ook dat als sommigen zich niet bekeren of niet de belasting betalen, zij een leger moeten bevechten dat de dood net zo liefheeft als andere mensen het leven liefhebben. Deze zin inspireert Osama bin Laden en de Palestijnse terroristen vandaag, die zichzelf opblazen samen met onschuldige burgers omdat de bommers de dood meer liefhebben dan dat christenen en joden het leven liefhebben. Osama bin Laden vaardigde een lange fatwa uit tegen de Zionistische kruisvaarders (Joden en christenen) en concludeert over zijn djihadisten: “Deze jongeren hebben de dood lief zoals u het leven liefheeft.”
Echter, materieel voordeel moet worden ingesloten in deze niet zo heilige oproep, zoals Donner opmerkt. Toen Chalid waarnam dat zijn moslimkruisvaarders verlangden terug te keren naar Arabië, bracht hij naar voren hoe overvloeiend het land van de Perzen was:
“Beschouwt u [ uw] eten niet als een stoffige vallei? Bij God, als strijd voor Gods zaak en het roepen [van mensen] tot God niet van ons werden vereist, en er waren geen afwegingen behalve ons leven, zou het [nog] wijs moeten zijn om dit platteland te treffen totdat we het bezitten” (Tabari 11:20 / 2031)
In de tijd van deze “motivatie”toespraak, behoorde Irak tot het Perzische Rijk, en hier was Chalid oorlog aan het voeren. Behalve het religieuze doel van het islamiseren van de bewoners door oorlog te voeren, is het Chalid’s doel om het land “in bezit te nemen.”
Zoals de paus Urbanus II in 1095 voor de eerste keer de middeleeuwse kruisvaarders aanmoedigde om oorlog te voeren tegen de moslim “ongelovigen”, in antwoord op de moslimagressie dat eeuwen aan de gang was, geeft Aboe Bakr zijn eigen toespraak in 634 na Christus, moslims aanmoedigend om oorlog te voeren tegen de “ongelovigen,” hoewel hij niet zo lang van stof is als de paus. In deze korte preek zegt Aboe Bakr:
… Inderdaad, de onderscheiding in Gods boek voor djihaad in Gods pad, is iets waarvoor een moslim graag zou worden uitgekozen, waardoor God [mensen] redde van vernedering, en waardoor Hij adellijkheid in deze wereld en de volgende uitreikte. (Tabari 11:80 / 2083-84)
Dus de Kalief herhaalt de handel beschreven in de koran van dit leven voor het volgende, in een economische transactie en in de context van djihaad (vergelijk Soera’s 4: 74; 9: 111 en 61: 10-13). Dit aanbod van martelaarschap, overeenstemmend met Donners eerste factor, de religieuze motivering, is voldoende om jonge moslims zover te krijgen om zich in te schrijven voor kruistochten buiten Arabië in de zevende eeuw.
3. Dwongen de islamitische kruisvaarders bekeringen door het zwaard?
Historische feiten laten zien dat de meeste van de veroverde steden en regio’s, de laatste van de drie opties uiteengezet in Soera 9: 29 aanvaarden en door de latere moslimkruisvaarders afgedwongen: vecht en sterf, bekeer of betaal de djizja-belasting. Zij verkozen om in hun eigen religie te blijven en de belasting te betalen. Echter, de mensen bekeerden zich uiteindelijk. Alles wel beschouwd worden islamitische landen zo genoemd vanwege een reden - of vele redenen. Waarom?
Vier moslimapologeten vergoelijken de redenen dat mensen zich bekeerden, dus hun wetenschappelijkheid is verdacht.
Allereerst, Malise Ruthven en Azim Nanji gebruiken de koran om latere historische feiten uit te leggen: “De islam breidde zich uit door verovering en bekering. Hoewel soms werd gezegd dat het geloof van de islam verspreid werd door het zwaard, zijn de twee niet hetzelfde. De koran stelt onbetwistbaar: “Er is geen dwang in religie ” (soera 2: 256).” ( Historical Atlas of Islam, Cambridge, Mass: Harvard, 2004, 30) Volgens hen zegt de koran er moet geen dwang zijn, dus conformeren de historische feiten zich aan de heilige tekst. Deze gammele redenering wordt hieronder geanalyseerd.
Vervolgens verwijst David Dakake ook naar soera 2: 256, en definieert dwang erg smal. Djihaad werd fout gerepresenteerd als het dwingen van joden, christenen en andere mensen uit het Midden Oosten, Azië en Afrika om zich te bekeren tot de islam “ op straffe van de dood.” (“The Myth of Militant Islam,” Islam, Fundamentalism, and the Betrayal of Tradition, ed. J.E.B. Lumbard, Bloomington: World Wisdom, 2004, p. 13) Dit is een te smalle definitie van dwang, zoals we hieronder zullen zien.
Tenslotte is zelfs Qutb, ook soera 2: 256 citerend, meer beslist: “Nooit in de geschiedenis dwong de islam iemand om zijn geloof te veranderen” ( In de the Shade of the Qur'an, vol. 8, p. 307). Dit is absurd op eerste gezicht, en het demonstreert alleen de tendentieusheid van islamitische geleerdheid, die iedere keer hier in het Westen uitgedaagd moet worden.
Deze vier apologeten, anderen vertegenwoordigend, lijken de volgende vreemde logica te volgen:
Maar de geschiedenis volgt geen abstracte logica. Maakte de grote meerderheid van de overwonnen mensen dergelijke fijn onderscheid, zelfs als een generaal pardon werd gegeven aan de Mensen van het Boek? Misschien deden enkele koppigen dat, maar de meerderheid? De meeste mensen in die tijd konden niet lezen of nauwelijks lezen, dus toen zij een moslimleger buiten hun poorten zagen, waarom zouden zij zich nu of later niet bekeren? Tot Ruthven’sen Nanji krediet komen zij met andere redenen voor de bekeringen behalve het zwaard, zoals moeheid van mensen om kerkruzie’s, enkele doctrinale overeenkomsten, eenvoudigheid van het bekeringsproces, een verlangen om bij de rangen van de nieuwe regerende elite te komen, enzovoort. Echter de koran te gebruiken om meer recente feiten te interpreteren plaatst de geschiedenis van islam op een onrealistisch hoge standaard.
Inderdaad, militant christendom volgt dit niet. Jezus zei: “Wie achter mij aan wil komen” (Matteüs 16: 24). Het woord “wie” toont aan dat Jezus niemand dwong, en dit is het impliciete uitgangspunt in de volgende logica. Zou een moslimapologeet dit geloven over de middeleeuwse Europese kruistochten?
Dit is dezelfde ondeugdelijke logica als die de vier moslimapologeten gebruiken in hun uitleg over de moslimkruistochten. Maar dit is geheel inaccuraat en verkeerd. In plaats daarvan is iedereen het erover eens dat middeleeuwse kruisvaarders niet altijd voorbeeldig handelden en dat zij soms bekeringen afdwongen. Dus, het misleidende verband tussen de Schriften en de latere historische feiten houdt niet stand. Openbaringen of idealen moeten niet klakkeloos over latere historische feiten heen lopen, alsof alle volgelingen hun Schriften volmaakt gehoorzamen. Eigenlijk werkt modus tollens (het ontkenen van het gevolg of de “dan” clausule) hier beter:
Het historische feit in de 8e premisse leidt tot een betere conclusie. Dit moet worden herhaald: De middeleeuwse kruisvaarders volgden Jezus Christus niet nauwgezet toen zij er op in hakten, branden stichtten of bekeringen afdwongen. Hetzelfde kan niet worden gezegd ten gunste van de moslimkruisvaarders, want zijn volgden in feite hun stichter nauwgezet toen zij er op in hakten, branden stichtten en bekeringen afdwongen.
Tot zijn krediet heeft Ibn Khaldun (1332-1406), de late middeleeuwse staatsman, jurist, historicus en geleerde, genoeg integriteit en eerlijkheid om deze vier moslimapologeten tegenwicht te bieden, schrijvend een geschiedenis die nog gewaardeerd wordt door historici vandaag. Hij stelt het alom bekende:
In de moslimgemeenschap is de heilige oorlog een religieuze verplichting, vanwege het universalisme van de moslimmissie en (de verplichting om) iedereen tot de islam te bekeren door overtuiging of door dwang. ( The Muqaddimah: an Introduction to History ( ingekort), vertaling Franz Rosenthal, Princeton UP, 1967, p. 183)
In deze woorden ligt inzicht dat uit gezond verstand volgt. Wanneer de islamitische kruisvaarders uitgingen om te veroveren, dragend een islamitische met Arabische inscriptie tot glorie en waarheid van hun profeet, zou Ibn Khaldun niet ontkennen dat de missie van het leger, behalve de materiele redenen van verovering, het bekeren van de inwoners is. Islam is een universele religie, en als bekeerlingen zich tot de schare voegen of door overtuiging of door dwang, dan is dat de natuur van de islam.
Bovendien legt Ibn Khaldun uit waarom een dynastie nauwelijks zichzelf stevig in landen van de vele verschillende stammen en groepen vestigt. Echter, het kan worden gedaan na een lange tijd en door de volgende tactieken te gebruiken, zoals gezien wordt in de Maghreb (Noord en Noordwest Afrika) vanaf het begin van de islam tot Ibn Khaldun’s eigen tijd.
De eerste (moslim)overwinning over hen en de Europese christenen (in de Maghreb) was van weinig nut. Zij bleven rebelleren en apostatiseerden keer op keer. De moslims moorden velen van hen uit. Nadat de moslimreligie zich onder hen had gevestigd, gingen zij door met het in opstand te komen en zich af te scheiden en zij namen vaak dissidente religieuze meningen aan. Zij bleven ongehoorzaam en onhandelbaar… Daarom kostte het de Arabieren een lange tijd om hun dynastie in de Maghreb te vestigen. (p. 131).
Met het gebruiken van wijsheid dat gebaseerd is op observatie, erkent de middeleeuwse moslimgeleerde dat slachtingen gebeurden, niet alleen om een wereldse dynastie te stichten, maar om mensen te dwingen om zich te bekeren tot de ware religie door het zwaard, zelfs hoewel sommige van bewoners in de Maghreb Mensen van het Boek waren, Europese christenen. Als zij zich niet bekeerden, dan “moorden de moslims vele van hen uit,” zegt hij als feit. Dit stukje toont ook aan dat velen geen moslim wilden worden, of wanneer zij opgaven en moslims werden, zij “apostatiseerden [en] … dissidente religieuze meningen aannamen… en ongehoorzaam bleven.”Daarom was vrijheid van religie niet het doel van de islam, zoals het niet was in Mohammeds dagen, toen hij Mekka en het Arabische Schiereiland veroverde.
Hoewel Europese kruisvaarders oprecht mogen zijn geweest, dwaalden zij af van de oorsprong van het christendom toen zij er op in hakten en branden stichtten en bekeringen afdwongen. Jezus gebruikte nooit geweld, noch riep hij zijn discipelen op om het te gebruiken. Gegeven dit historische feit, is het alleen vanzelfsprekend dat het nieuwe testament nooit geweld zou bekrachtigen om het woord van de ware God te verspreiden. Tekstuele realiteit komt overeen met historische werkelijkheid.
In tegenstelling, moslims die er op in hakten en branden stichtten en bekeringen afdwongen dwaalden niet af van de oorsprong van de islam, maar volgden het nauwgezet. Het is een helder en onwelgevallig historisch feit dat in de tien jaren dat Mohammed in Medina (622-632) woonde, hij 74 rooftochten, expedities of volledige oorlogen leidde of initieerde, variërend van kleine moordsquadrons tot de Taboek-kruistocht hierboven beschreven. Soms resulteerden de expedities niet in geweld, maar een moslimleger lag altijd op de loer. Mohammed kon verschrikkelijke wraak uitoefenen op een individu of een stam dat of die hem bedroog. Deze tien jaren kenden geen lange periodes van vrede.
Gegeven deze werkelijke historische feiten, is het slechts vanzelfsprekend dat Mohammeds koran gevuld zou zijn met verwijzingen naar djihaad en qital, het laatste woord betekent alleen vechten, doden, oorlog voeren en afslachten. Tekstuele realiteit komt overeen met historische werkelijkheid. Daarom dwaalden moslimkruisvaarders niet af van het oorspronkelijk pad van hun stichter Mohammed.
Na Jezus’ dood en Opstanding, keerden zijn discipelen in de eerste drie eeuwen (Constantijn komt in de vierde eeuw) de wereld ondersteboven door eenvoudig de liefde van God te preken, nooit door een zwaard te zwaaien. Na Mohammeds dood keerden zijn discipelen de wereld ondersteboven in de eerste paar eeuwen door het zwaard te zwaaien of door een overgave van een stad af te dwingen met een groot leger dat ingezet kan worden voor het afdwingen van het vredesverdrag en de djizja-belasting.
Dat is het verschil dat Ridley Scott’s film over het hoofd zag.
II. Waarom de Joden alleen de “ Kingdom of Heaven” moeten bezitten
We komen nu tot het tweede deel van dit artikel, dat antwoord geeft waarom moslims en christenen geen aanspraak moeten maken op Jeruzalem op de “ Kingdom of Heaven.” Het behoort de joden alleen toe.
Volgens de vruchtbare en prominente moslimgeleerde Seyyed Hossein Nasr, een professor in islamitische studies te George Washington University, transformeerde Mohammed voornamelijk op drie manieren Jeruzalem in een heilige plaats voor moslims, (“De Spirituele Significantie van Jeruzalem: The Islamic Vision. The Islamic Quarterly . 4 (1998): pp. 233-242).
Allereerst gebruikte de profeet Jeruzalem als zijn eerste qibla (gebedsrichting), wat daarom een “mystieke” verbinding legt tussen Mekka en Jeruzalem.
Ten tweede, toen Mohammed nog in Mekka woonde, deed hij verslag van dat hij in een visioen een Nachtreis ondernam naar Jeruzalem, ondanks dat Jeruzalem nooit met naam werd genoemd. Zie de twee passages in de soera 17, zichzelf noemend ‘De Nachtelijke Tocht’:
17:1. Heilig is Degene Die `s nachts Zijn dienaar (Moehammad) van de Masdjid al Harâm (de Gewijde Moskee te Mekkah) naar de Masdjid al Aqshâ [Jeruzalem] heeft gebracht, waarvan Wij de omgeving hebben gezegend, opdat Wij hem van Onze Tekenen lieten zien.
17:59 ... En Wij zenden de Tekenen alleen maar om (hen) te doen vrezen. 60. En (gedenk) toen Wij zeiden dat jouw Heer de mensheid omvat. En Wij hebben jou de waarneming die Wij jou lieten zien slechts als een beproeving voor mensen gegeven (Siregar)
Deze niet-empirische openbaring bevat twee basisideeën. Allereerst, zoals de context rondom de verzen 59 en 60 aantoont, ondervond Mohammed vervolging in Mekka; de polytheïsten vroegen om een teken van Mohammeds profeetschap. Hij antwoordde dat hij slechts een gewoon mens is, dus kon hij hen geen wonder tonen. Het enige teken dat Allah hem geeft is een visioen. Ten tweede loopt deze openbaring parallel met die in 2: 144, dat Mohammed toestaat om de Kaba over te nemen voordat hij dat werkelijk doet. De twee passages ondersteunen elkaar. Vers 1 luidt: “ welker omgeving Wij hebben gezegend” … Allah zegent de locatie (lees: Jeruzalem, hoewel de koran dit nooit zegt), zoals Hij Mekka enkele jaren later zal zegenen. Opgemerkt dient te worden dat een latere traditie zegt dat toen Mohammed in Jeruzalem was, hij van de Tempelberg naar de zevende hemel werd opgenomen, wat het visioen extra belang aan moslims vandaag geeft.
De derde factor, zegt Nasr, is het islamitische geloof in de Tweede Komst van Christus naar Jeruzalem. Daarom is de stad heilig voor moslims en voor christenen. Maar dit is misleidend, want moslimtheologie zegt dat Jezus als een leider van moslims zal terugkeren en het kruis zal breken om te tonen hoe verkeerd christenen zijn in het volgen van hun Heer (Boechari 3:425; 3:656; 4:657; en Moeslim no. 289). Ook zeggen deze Ahadieth niets over Jeruzalem. In plaats daarvan zegt traditioneel geloof dat hij verondersteld wordt naar Damascus terug te keren, zoals deze [Engelstalige] Islamitische website het stelt. Maar laten we, alleen voor de zaak van het argument, aannemen dat Nasr juist is over Jeruzalem, dan schiet zijn bewering nog tekort, vanwege de redenen nu uitgelegd.
De empirische en politieke bedoelingen van deze drie niet-empirische factoren (de qibla, het Nachtelijke Visioen en de Tweede Komst) zijn enorm: moslimeigenaarschap over Jeruzalem. Met deze drie factoren gecombineerd, is Jeruzalem nu de derde heiligste plaats voor moslims en daarom een plaats van pelgrimage en vermeend eigenaarschap.
Volgens deze dubieuze epistemologie (een term die betekent de wetenschap van hoe we kennis vergaren), gaat openbaring vóór op geschiedenis; in feite maakt of schept openbaring geschiedenis. Zelfs Nasr, een hedendaagse geleerde, aanvaardt deze ontaarde, efemerische epistemologie:
Niet alle Palestijnen noch alle Arabieren noch zelfs de meer dan 1 miljard tweehonderd miljoen nu levende moslims over de hele wereld kunnen Jeruzalem weggeven voor welke rijkdom, macht, land of enig andere wereldse compensatie dan ook. De verbondenheid aan Jeruzalem is permanent en zal zolang als de menselijke geschiedenis zelf is duren. (p. 234)
Zijn conclusie bevat drie controversiële beweringen.
Allereerst veronderstellen de woorden “nu levende moslims over de hele wereld kunnen Jeruzalem niet weggeven” dat Jeruzalem vanzelfsprekend al in bezit van de moslims zou moeten zijn. Zou het kunnen zijn dat Nasr het pad of Soenna van Mohammed aan het volgen is aangezien de profeet aanspraak deed op Mekka voordat hij het werkelijk bezat?
Ten tweede, die woorden nemen aan dat “nu levende moslims over de hele wereld” zich werkelijk zorgen maken over Jeruzalem en de stad besturen. Echter, meer bewijs hiervoor moet gegeven worden. Het is twijfelachtig of de miljoenen in Indonesië of Maleisië de stad niet weg willen geven voor enig “rijkdom, macht, of enig andere wereldse compensatie.” Nasr spreekt voor te veel mensen.
Ten derde brengt Nasr “menselijke geschiedenis” in de laatste zin te berde, maar het is precies dit element dat in zijn drie factoren mist. Jeruzalem wordt aangenomen heilig te zijn voor moslims van over de hele wereld hoofdzakelijk vanwege niet-empirische openbaringen waar niet iedereen mee instemt en die in de geschiedenis niet kunnen worden geverifieerd. En militaire verovering, die ingebed is in de geschiedenis, is vluchtig omdat een ander leger de macht over kan nemen.
Bijgevolg trekt Waleed El-Ansary deze vreemde conclusie over Jeruzalem:
Wellicht de enige manieren om vrede in het Midden Oosten te bereiken zou zijn door Jeruzalem te depolitiseren. Het moet geen politieke hoofdstad zijn van Israël of van Palestina, maar een unieke status gegeven worden als een geestelijk soevereine entiteit onder een theocratie van de traditionele vertegenwoordigers van de Abrahamitische religies… (“The Economics of Terrorism,” in Islam, Fundamentalism, and the Betrayal of Tradition, ed. J.E.B Lumbard, Bloomington: World Wisdom, 2004, p. 216).
Echter hoe nobel en prijzenswaardig zijn conclusie mag klinken, het is nooit in mijn geest als christen opgekomen, dat de joden heerschappij over Jeruzalem moeten opgeven en een representatieve theocratie het moeten laten besturen. Waarom niet?
Het antwoord kan ook in eenvoudige logica worden weergegeven:
We behoeven niet iedere premisse één voor één te beantwoorden, omdat dat het vermenigvuldigen van woorden over bewijs dat niet aanwezig is zou betekenen. Geen bewijs toont aan dat Jezus Jeruzalem (of enig andere stad) transformeerde in een heilige plaats, en zeker niet op de manier zoals Mohammed dat deed met Mekka - door het zwaard - noch institueerde hij een vereiste pelgrimage naar een heilige plaats.
Het is waar dat Jezus over Jeruzalem weende omdat als een geheel zij niet zijn vertroosting aanvaardde (Lucas 19:38-44); en dat hij de tempel daar reinigde met een zweep (Lucas 19:45-46), maar hij deed dit zelf, wat aantoont dat hij een theologisch statement maakte, niet een militaire. Als zijn intenties militair waren, dan had hij genoeg discipels en menigten om hen tot een heilige oorlog te roepen om Jeruzalem te proberen te veroveren. Het is ook waar dat hij haar vernietiging voorspelde (Lucas 21:20); dat hij het eerste Avondmaal daar institueerde (Lucas 22:7-23); dat hij daar stierf (Lucas 23:26-49); en dat hij daar werd opgewekt (Lucas 24:1-12).
Al deze gebeurtenissen zijn historisch en empirisch te verifiëren, in tegenstelling tot niet-empirische openbaringen. Ondanks dat al deze gebeurtenissen op vaste grond staan, veranderde Jezus nooit Jeruzalem in een plaats van pelgrimage of verklaarde dat het voor altijd moet behoren tot zijn volgelingen, de christenen.
Dus Nasr mist het punt wanneer hij schrijft:
… Door het aanvaarden van het christendom, zijn christenen verplicht gebonden om een speciale verbondenheid aan Jeruzalem te hebben zoals hun voorvaders die zelfs gedurende meer dan een eeuw bloederige oorlogen vochten bekend als de kruistochten met de uitgesproken intentie om bestuur te herwinnen over de heilige stad, die hun kerken in Europa in zijn richting oriënteerden en die pelgrimage maakten naar de heilige stad gedurende de afgelopen twee millennia. (p. 234)
De sleutelwoorden zijn “verplicht gebonden.” Waarom legt hij die verplichting op? Bloederige oorlogen? Georiënteerde Europese middeleeuwse kerken? Vrije wil pelgrimages? Deze zijn helemaal niet voldoende voor de gemiddelde Evangelische christen ergens ter wereld. Het is moeilijk voor te stellen dat Thaise of Koreaanse Evangelischen, bijvoorbeeld, zich ooit verplicht verbonden voelen vanwege deze redenen, en zeker niet vanwege niet-bestaande nieuwtestamentische redenen. De meeste Amerikaanse christenen voelen zich niet verplicht gebonden.
Het is één ding voor een toegewijde christen om zijn hart te volgen in een persoonlijke pelgrimage naar Jeruzalem om er geestelijk voordeel mee op te doen, echter, het is iets anders om iemands veronderstelde gebonden verplichting of gebod te volgen en erop te staan dat Jeruzalem onder het politieke bestuur van christenen moet komen, in het bijzonder tot het punt van bloedvergieten.
En wat betreft de christelijke doctrine van de Tweede Komst (Nasr’s derde factor), christenen geloven dat Christus zal terugkeren wanneer de Vader dat wil. Wie over Jeruzalem aan het kibbelen is op dat moment zal zich moeten onderwerpen aan zijn bestuur. Het is waar dat professionele bijbelprofetieleraren geloven dat de bijbel leert dat de joden Jeruzalem bezitten, maar zij doen dat vanwege een eenvoudiger reden dan hedendaagse gebeurtenissen te interpreteren in het licht van de bijbel.
Evangelischen, inclusief bijbelprofetieleraren, worden geconfronteerd met twee gronden van epistemologie waarop enkele keuze te maken: (1) geschiedenis dat zegt dat de joden Jeruzalem bezaten; (2) het niet-bestaande bewijs in het nieuwe testament dat zegt dat christenen Jeruzalem moeten bezitten. Wat Christus’ latere volgelingen de kruisvaarder deden is een andere zaak, maar zij bepaalden niet de genetische code voor het christendom; alleen Christus en de Nieuwtestamentische auteurs doen dat.
De grote meerderheid van Evangelischen kozen de eerste epistemologische optie eenvoudig omdat de bijbel en geschiedenis buiten de bijbel het erover een zijn dat joden daar woonden lang voordat christenen en moslims op het toneel verschenen.
Echter, ondanks dat Mohammed nooit een voet plaatste in Jeruzalem op een verifieerbare manier en zelfs ondanks dat de koran nooit de stad bij naam noemt, moeten christenen en joden latere islamitische openbaring respecteren - ‘respecteren’ is verschillend van ‘het ermee eens zijn’ - die zegt dat Jeruzalem een plaats van pelgrimage is voor moslims. Het doen van een belofte om geen gewelddadige pelgrimage naar de Joodse heilige stad te ondernemen brengt niemand materieel of politieke schade toe.
Doch, moslims moeten begrijpen waarom bijbelonderrichte en bijbelgelovende christenen beweren dat het eigenaarschap van Jeruzalem aan de joden toebehoort. Geschiedenis overtroeft openbaring, wat altijd epistemologisch beter is wanneer een openbaring en zijn conclusies politiek geladen kunnen worden en niet door iedereen geloofd worden. De geschiedenis van Jeruzalem schreeuwt uit dat de joden de heilige stad lang voordat de islam op het toneeel kwam, bezaten en veroveringsoorlogen in Mohammeds leven en daarna voerden. Dus, moslimgeleerden moeten onze positie grondig begrijpen voordat zij een niet-bestaande, mystieke verplichting ons opleggen, zoals Nasr dat doet.
In plaats van een aards Jeruzalem, kijken christenen uit naar een Nieuw Jeruzalem in de hemel (Openbaringen 21). Zij zijn op een pelgrimage naar de Stad van God (zoals Augustinus het noemt), niet naar een wereldse stad. Daarom is het voor ons niet moeilijk om geschiedenis prioriteit te laten geven boven aardse en politieke openbaringen.
En geschiedenis zegt dat Joden in staat moeten zijn te leven in hun heilige stad en die in vrede te regeren.