Islamitisch Martelaarschap? Wat een koop!
De economie van de dood in de koran
Wederom treft een zelfmoordbommer Tel Aviv. Een zelfmoordautobommer in Irak doodde in één keer de meeste burgers tot nu toe. Zij waren aan het wachten om bij de politie te gaan, zich in te tekenen dicht bij een medische kliniek.
Islamitische zelfmoordenaarbommers zijn meedogenloos. Vele nationale Irakese terroristen als ook buitenlandse strijders die uit omliggende landen naar Irak gereisd zijn dromen van het bereiken van het martelaarschap. Zij wandelen informeel naar de moskeen en andere plaatsen in Irak en brengen bommen tot ontploffing die onder hun kleding om hun lichamen zijn gebonden.
Moslimleiders in het Westen die toegang hebben tot de nationale media vertellen ons ‘onschuldige’ Westerlingen dat de islam de religie van vrede is en dat terroristen slechts een uitwassen zijn. Terwijl de leiders ons gerust stellen, gaat er weer een andere menselijke bom af.
Wat is de waarheid tussen de twee extremen?
Als de islam de religie van vrede is, wat inspireert dan de terroristen? Politieke leiders?
Misschien. De Hoogste Leider van Iran, Ayatollah Seyyed Ali Khamenei, in een toespraak bij het Ayatollah Khomeini’s Mausoleum, 4 juni 2002, steunt de Palestijnse zelfmoordenaarmartelaars die weloverwogen uitgevoerd worden op onschuldige Israëliërs:
Laat mij u zeggen: deze standpunten [van Amerikaanse bestuurders over zelfmoordbommers] zullen van geen nut zijn. Deze zucht naar martelaarschap is niet gebaseerd op emoties; het is gebaseerd op geloof in de islam en geloof in [de] Oordeelsdag en geloof in het leven na de dood. Waar islam bestaat in zijn ware betekenis, ontmoet arrogantie deze bedreiging.
Deze woorden van de Hoogste Leider van Iran vormen een serieuze aanklacht tegen de islam. Niet langer moet worden beweerd dat zelfmoordaanslagen alleen gesteund worden in de donkere hoeken van de islamitische wereld; in plaats daarvan steunde de Hoogste Leider zelf deze doodscultus. De waarheid sprekend zegt hij dat zelfmoordbommers geen vijandelijkheden plegen uit emotie, maar uit kerndoctrines van de islam: de Laatste Dag en het leven na de dood. Dus, hij beweert dat islam in zijn “ware betekenis” - martelaarschap door moordaanslagen – de arrogantie bedreigt, dat is, de VS en Israël.
Inspireert de donkere prins van het terrorisme, Osama bin Laden, kwalijk martelaarschap operaties?
In zijn 1996 Fatwa oorlog verklarend tegen de VS, citeert Bin Laden een hadithpassage die de profeet weergeeft beschrijvende de hemel voor de martelaren gevallen in een heilige oorlog. Vanaf het eerste moment dat bloed gutst, worden zij de islamitische hemel gegarandeerd. Iedere martelaar ontvangt kronen, juwelen en tweeënzeventig donkerogende hoeries of prachtige maagden:
[Een] martelaar zijn voorrechten worden gegarandeerd door Allah; vergeving bij de eerste guts van zijn bloed, zal hij zijn zetel in paradijs worden getoond, zal hij gedecoreerd worden met de juwelen van geloof, uitgehuwd worden aan de schonen, beschermd van de beproeving in het graf, veiligheid geboden in de dag van oordeel, gekroond met de kroon van waardigheid, een robijn die beter is dan deze hele wereld en zijn gehele inhoud, getrouwd met de tweeënzeventig pure Hoeries (mooie vrouwen van het Paradijs) en zijn bemiddeling ten voordele van zeventig van zijn familieleden zal worden aanvaard.
Deze hadithbron die Bin Laden citeert neemt verschillende koranpassages die de islamitische hemel beschrijven, compleet met prachtige maagden (Soera’s 44:51-56; 52:17-29; 55:46-78), samen, met die die de onmiddellijke beloning van de hemel voor de djihadistische martelaren beschrijven (Soera’s 61: 10-12; 4: 74; 9: 111).
Waar komt deze kwade doctrine van martelaarschap in een strijd vandaan? Het antwoord op de vraag is dat Khamenie en Bin Laden niet de diepste bronnen van inspiratie voor martelaarbommers zijn. Als zij dat waren, konden we terrorisme snel stoppen. Verdrietig om te vertellen, deze twee slechteriken, als ook al die onbekende menselijke bommers, krijgen hun inspiratie uit de koran zelf. Islam is in zijn kern niet de religie van vrede, maar geweld zit in de oorsprong van de islam.
Soera’s 61:10-12, 4:74 en 9:111 garanderen islamitische martelaren de hemel in een economische ruil. Inderdaad, deze drie referenties gebruiken expliciet woorden die kopen en verkopen en het tekenen van een verkoopcontract suggereren, en de munteenheid achter de deals is de dood door martelaarschap.
Afleidende aanspraken van deze verzen en gebruikende de logica van kwaad, aanvaarden zelfmoordaanslagplegers met moderne en privé wapens deze koop en gooien henzelf in de strijd tegen de discipelen van de Grote satan (de VS) en de kleine satan (Israël). Afgeleid van deze verzen, tonen de dodemanshandelingen van de martelaren hun totale onderwerping aan Allah; zij zien hun levens als niets vergeleken met hun devotie aan hem en met de veiligheid in het bereiken van de hemel. Dus Allah is tevreden - het is een gedane deal.
Om uit te leggen hoe de economie van deze doodscultus en de afgeleidde kwade logica zijn oorsprong vinden in de koran, wordt een bijzondere exegetische methode gebruikt. Eerst worden moslimvertalers geciteerd zodat zij, en niet Westerlingen, spreken voor hun religie. Ten tweede wordt de historische context geschetst, omdat die licht schijnt op de woorden in de verzen zelf. Ten derde wordt de letterlijke context van iedere passage samengevat omdat de woorden in de bedoelde passages betekenis van de omliggende verzen aannemen. Deze tweede en derde stappen verhelderen niet alleen de betekenis binnen de sleutelverzen, zij voorkomen ook de standaard, reflexieve “uit de context”-verdediging van moslimapologeten. Ten vierde interpreteren we de verzen zelf. Tenslotte, één van de geanalyseerde passages en een andere letterlijke context nodigen uit tot een vergelijking met de Thora en de Evangeliën, dus aan het einde van dit artikel aanvaarden we die uitnodiging.
Genoeg is te zeggen, dat de Thora en in het bijzonder de Evangeliën niet deze doodscultus van martelaarschap in militaire veldslagen of in enig ander context hebben. De latere religie van de islam, oppikkende en uitkiezende ideeën van de twee eerdere religies - in het bijzonder het christendom in dit geval - degradeert en verdraait de positieve oproep voor totale devotie aan God - de historische context maakt het verschil van dag en nacht tussen de eerste twee religie’s en de latere.
Soera 61:10-12
In deze passage is het Arabische woord “djihaad” (stam is j-h-d) de middelen of de geldeenheid om in dit leven handel te drijven voor het te komen leven.
61:10-12 10. O jullie die geloven, zal ik jullie een handel tonen die jullie van een pijnlijke bestraffing redding kan? 11. (Het is) dat jullie in Allah en Zijn Boodschapper geloven en jullie op de Weg van Allah strijden met jullie bezittingen en jullie zielen. Dat is beter voor jullie, als jullie het wisten! 12. Hij vergeeft jullie zonden en doet jullie Tuinen (het Paradijs) binnengaan waar de rivieren onder door stromen. En (Hij schenkt) een goede woonplaats in de Tuin van ‘Adn. Dat is de geweldige overwinning. (Siregar)
Andere vertalers geven het vetgedrukte kernwoord als volgt weer: “ruil” ( t-j-r) ( Haleem), “winstgevende koers” ( Dawood, niet een moslim, maar een Iraki), “koopwaar” ( Shakir en Maulana), en “handel” ( Fakhry, Hilali en Khan, en het team van geleerden die Ibn Kathir vertalen). Ongeacht de verschillende woorden, dragen zij alle de centrale betekenis van een economische uitwisseling.
Het is moeilijk om de historische context van soera 61: 10-12 nauwkeurig vast te stellen omdat intern bewijs direct verband hebbend met externe gebeurtenissen, dun is; de soera is, bovendien, slechts veertien verzen lang. Gereputeerde geleerden, hoewel, plaatsen de soera niet lang na de slag van Oehoed in maart 625 (zogenoemd na de heuvel ten noorden van Medina), die de moslims tegen de Mekkanen opstelde. Deze slag was de Mekkaanse tegenstoot op de verrassingsoverwinning van de moslims over de Mekkanen in de Slag van Badr een jaar eerder in maart. Maar in dit geval waren de Mekkanen beter dan de islamitische gemeenschap. Over Mohammed ging zelfs het gerucht rond, te zijn gedood, maar in werkelijkheid was hij naar hogere gronden verdreven. De moslim nederlaag stak in het begin, maar die nacht, begravende de doden, realiseerde Mohammed dat hij niet substantieel verloor, dus zond hij een overvallende partij de volgende morgen om de Mekkanen te confronteren, die in de nabijheid gebleven waren vanwege de Arabische gewoonte die eist dat een leger terugkerend van het slagveld zich niet moet voordoen zich terug te trekken, wat een teken van zwakte is. De leider van de Mekkanen was niet in een positie om aan te vallen, want hij had ook verliezen, dus ging hij en zijn leger uiteindelijk terug naar Mekka.
Bovendien kan de soera niet later geopenbaard zijn dan Oehoed, maar nog in het jaar 625. In dit geval bereiken de moslims iets, ondanks het lichte verlies te Oehoed, omdat zij de Joodse Nadir stam uit Medina in augustus 625 verdreven op grond van een broze beschuldiging om bloedgeld te betalen (compensatie voor het verlies van leven) en een openbaring dat leden van de stam van plan waren om hem om te brengen.
De grotere historische context van soera 61: 10-12 dan is oorlogvoering tegen de Mekkanen en andere buitenstaanders en een intern conflict in Medina, alle die de moslimgemeenschap in slaagde te boven te komen.
De letterlijke context – de elf verzen rondom de verzen 10-12 – onthullen vijf thema’s. Allereerst, Mohammed berispt de hypocrieten (nominale moslims die niet springen wanneer Mohammed klapt) vanwege het beloven van dingen, maar deze niet uitvoeren, in de context van het vechten in vaste lijnen of ranken in de zaak van Allah (verzen 3-4). Deze stroming van “gewetensvolle bezwaarders” willen niet met Mohammed oorlog voeren. Ten tweede, het is interessant dat de soera de titel heeft “het gelid” vanwege vers 4, Allah houdt ervan wanneer zijn soldaten in gelid opgesteld staan in de strijd. Deze netheid van opstellen wordt herinnerd in het opstellen van moslims voor het gebed. Volgens betrouwbare hadith, plaatste Mohammed markeringen op de vloer in zijn moskee zodat zijn moslims zouden bidden in rijen. Ten derde, het woord “vechten” in vers 4 komt van qital (stam is q-t-l), wat alleen oorlogvoeren en doden betekent. Ten vierde, Mohammed doet een beroep op Mozes en Jezus als inspiraties omdat zij ook weerstand ondervonden van hun tegenstanders (verzen 5-6; 14). Mohammed is precies als hen en beter. Tenslotte, Allah vertelt zijn profeet dat het de islam is, ondanks de oppositie, die de wereld zal regeren en boven alle andere religie’s zal stijgen (verzen 7-9) (Voor meer meer over deze “grote opdracht ” die een verdraaiing is van de Grote Opdracht van Matteüs (28:18-20), zie dit artikel.)
Dus, de letterlijke context van Soera 61:10-12 is oorlogvoering ( q-t-l); Allah’s liefde voor soldaten die vechten in solide lijnen of rijen (de titel van de Soera); de veroordeling van de hypocrieten die niet willen vechten, en Mohammeds identificatie met Mozes en Jezus, hoewel Mohammed en zijn nieuwe religie triomfantelijk de eerste twee leiders en hun religies vervult.
Het interpreteren van Soera 61: 10-12 openbaart drie onaangename thema’s. Allereerst, de goddelijke “koop” heeft de dood als de munteenheid achter zich. Wat krijgen Allah en zijn volgelingen daarvoor in de plaats? De martelaren ontvangen de vergeving van zonden en hemel, en Allah ontvangt volledige devotie aan hem in het vestigen van zijn gemeenschap en religie. Allah zond Mohammed als zijn boodschapper met de waarheid - het finale antwoord - die de wereld moest winnen. Ook redt de koop zelf blijkbaar moslims van een pijnlijke kwelling in de hel. Dit beeld van menselijk lijden in de hel, dat zelfs ongewillige en ongehoorzame moslims insluit, komt regelmatig naar voren in de koran (2:81, 206; 23:103; 66:8; 20:124-126, om er enkele te citeren); Mohammeds voorspelling ervan voor velen die hem ongehoorzamen laat zien hoe veel sociale controle van de slechtste soort hij over zijn volgelingen uitoefent, velen van hen wachten dat hij naar de kapper ging zodat zij zelfs één haar konden nemen en die konden koesteren. De economische metafoor is effectief, maar duivels in de context van oorlogvoering en vurige devotie.
Ten tweede garandeert Mohammed martelaren een plaats in islamitische hemel in ruil voor een strijd niet alleen met hun bezittingen, maar ook met hun personen of levens. Vandaar betekent djihaad in deze context meer dan een bloederige strijd, maar djihaad moet in deze drie verzen ook een bloedvergieten insluiten. Zij beantwoorden de misinformatie verspreid door moslimapologeten dat djihaad alleen en exclusief een strijd betekent tegen zonde in de ziel. Het mag dat insluiten, maar het sluit ook een bloederige oorlog in in bepaalde contexten als die tijdens soera 61: 10-12.
Tenslotte , in de koop mengde Mohammed redding met werken, die moslims verplicht hard te streven ( j-h-d) om hun plaats in de hemel te verdienen - puur, onvervalste genade heeft geen plaats in islamitische theologie, maar een ongezonde mix van geloof en werken is het kerngeloof. Dus is martelaarschap het ultieme goede werk; en vanuit een psychologisch oogpunt, het doen van hoogste van de beste daden, bevrijdt de djihadist geesten van kwelling en twijfel over hun eeuwige bestemming. Vandaag is de belofte van een Tuin een sterke aanleiding voor geplaagde, toekomstige martelaren om zichzelf te doden in hun zelfvoorgestelde djihaad tegen de grote Satan, tegen de kleine Satan, en nu zelfs tegen de Irakese Sji’ ieten, eenvoudig omdat hun theologie verschilt van de Soenni’s.
Dus kan soera 61: 10-12 alleen verleidingen in het oor van een moslim fluisteren met een radicale neiging en kan het hem alleen naar voren drijven in de dodelijke economische handel van zijn leven voor het te komen leven in de context van djihaad. Mohammed en zijn koran zijn de diepste bron van inspiratie voor de djihadisten van vandaag. Hun pad naar de hemel is verzekerd door het ultieme goede werk gemengd in hun verdraaide geloof.
Soera 4:74
In dit vers verandert het Arabisch van djihaad naar qital (q-t-l), en dit woord betekent oorlogvoering, vechten en doden met zwaarden, en het wordt opnieuw de munteenheid voor het fataal verkopen of verhandelen van dit leven voor het Hiernamaals.
4: 74 Laten zij die het tegenwoordige leven verkopen voor het hiernamaals dan strijden [ q-t-l] op Gods weg en wie op Gods weg strijdt [q-t-l] en gedood wordt [q-t-l] of de overwinning behaalt, hem zullen Wij een geweldig loon geven. (Leemhuis)
4: 74 Laat hem vechten [ q-t-l] op de Weg van Allah, die het wereldse leven ruilt voor het Hiernamaals. En wie strijdt [ q-t-l] op de Weg van Allah, of hij gedood wordt [q-t-l] of overwint: Wij zullen hem daarna een geweldige beloning geven. (Siregar)
Andere vertalingen van het vetgedrukte sleutelwoord luiden als volgt: “handel” ( sh-r-a) ( Haleem), “verkoop” ( Hilali en Khan, Fakhry, Yusuf Ali, Maulana, Pickthall, Shakir), “ruil” ( Dawood), “uitwisseling” (Ahmed Ali) en “ruilhandel ” ( Maududi), alle hebben een economische connotatie.
Net als Soera 61 is de historische context van Soera 4 moeilijk te ontdekken. Drie verschillende passages onthullen dat de Soera gebeurde in bijna drie jaar tijd: na de Slag van Oehoed in 625 waarin de islam 70 heilige strijders verloor (verzen 1-35); de zogenaamde Gebed van Vrees waarin Mohammed zijn soldaten instrueert hoe te bidden tijdens een militaire campagne in 626 (verzen 101-103); en tijdens nog een andere militaire expeditie in 627, waarin hij zijn soldaten instrueert, volmaakte reinigingen te doen wanneer geen water beschikbaar is (zand wordt gebruikt) (vers 43). Welk tijdschema soera 4: 74 ook inpast, de algemene context laat Mohammed zien die zijn gemeenschap in Medina aan het vestigen is tijdens oorlogvoering buiten de stad.
De letterlijke context van soera 4: 71 bestaat uit oorlogvoering ( q-t-l) buiten Medina en strijd in Medina tussen Mohammed en de hypocrieten, sommigen van hen willen alleen de oorlogsbuit, en anderen van hen willen vrede, gebed en het geven van aalmoezen. Mohammed, echter, koos het oorlogspad, tezamen met het verplichte gebed en het verplicht aalmoes geven, twee van de Vijf Pilaren in de islam. Vrede regeert niet in de vroege islam.
Bovendien splitst Mohammed de wereld in tweeën, gelovigen en ongelovigen in de context van oorlogvoering van q-t-l (vers 76). Een gelovige vecht ( q-t-l) voor God, maar een ongelovige vecht ( q-t-l) voor een onrechtvaardige zaak en voor Satan. Dus de wereld is verdeeld in Dar-al-Islam (Rijk van de Islam) en Dar-al-Koefr (Rijk van het Ongeloof), die daarom behoort tot Dar-al-Harb (Rijk van Oorlog). Dit betekent dat de islam oorlog mag voeren tegen ongeloof, omdat deze heilige oorlogvoering - zowel q-t-l en j-h-d - de discipelen van Satan elimineren, bijvoorbeeld, burgers van de Grote Satan en van de Kleine Satan. Als een beschaving niet onder de beheersing van de islam komt, dan bestendigt het noodzakelijkerwijs onrechtvaardigheid en ongerechtigheid, dus moet de islam het onderwerpen om het van de slechte eigenschappen te reinigen. Een strategie in de geleidelijke verovering kan agressief martelaarschap insluiten, zoals we zullen zien in twee moslimsinterpretatie van soera 9: 11 hieronder.
De interpretatie van soera 4: 74 is eenvoudig. Allereerst, de handel of het verkopen van iemands leven vormt de munteenheid waarin de handel met de godheid wordt bedreven. Allah eiste het hele leven van een moslim in de context van oorlogvoering. Als een betaling terug, geeft hij de martelaar de islamitische hemel. In dit scenario ontvangt Allah de vestiging van zijn ware religie en leiding. Ten tweede, het korte vers gebruikt maar liefs drie keer het bloederige en gewelddadige qital in. Dit woord betekent duidelijk niet een strijd tegen zonde alleen in de ziel. Vervolgens, een qitalist vecht in Gods zaak of weg, en dat heeft twee uitkomsten: of hij blijft leven om op een andere dag te vechten zodat hij wellicht kan worden gemartelaard, of hij sterft in de strijd en gaat verzekerd naar de islamitische hemel, voltooiend het ultieme goede werk. Tenslotte, in een religieus systeem (islam) dat een ongespecificeerde hoeveelheid goede werken vereist, worden djihadisten en qitalisten sterk psychologisch aangetrokken op hun verontruste geesten om zichzelf in martelaarschap te doden. Dit verlicht hun last van onzekerheid over hun eeuwige bestemming. Zij worden geïnspireerd door hun Stichter die vocht in heilige bloederige oorlogen (historische realiteit) en door zijn heilige boek, dat gemakshalve zijn heilige bloederige oorlogen bekrachtigt (tekstuele realiteit).
Soera 9:111
Mohammed gaat verder met het gebruik van qital ( q-t-l) in zijn verschillende vormen als de munteenheid voor zijn doodscultus:
9:111. Voorwaar, Allah heeft van de gelovigen hun levens en bezittingen gekocht omdat er voor hen het Paradijs is. Zij strijden [ q-t-l], op de Weg van Allah, zodat zij doden [ q-t-l] en gedood worden [ q-t-l], als een belofte waar Hij Zich aan heeft verbonden, een Waarheid (die staat vermeld) in de Taurât en de Indjîl en de Koran. En wie is zijn belofte meer trouw dan Allah? Verheugt jullie daarom over jullie koop die jullie met Hem hebben gesloten. En dat is de geweldige overwinning. (Siregar)
De historische context van soera 9:111 ziet Mohammed terugkeren van een militaire expeditie tegen het Byzantijnse Rijk in 630, twee jaar voor zijn dood aan koorts in 632. Mohammed hoorde een gerucht dat de Byzantijnen een leger zo’n 700 mijlen ten noorden, in Taboek op de been brachten om de islam aan te vallen, dus leidde hij een leger van 30.000 heilige strijders om preventief een tegenaanval uit te voeren. Echter, de Byzantijnen waren er niet, dus Mohammeds expeditie was nutteloos, behalve dat hij erin slaagde om verbintenissen van de noordelijke stammen af te dwingen dat zij hem en zijn gemeenschap niet zouden aanvallen. Zij werden gedwongen om een “ beschermings”belasting te betalen voor het “voorrecht” om te leven onder de islam. Mohammeds militaire expeditie is als een islamitische kruistocht lang voor de Europese kruistochten. En wat betreft het afdwingen van de belastingen, een leger van 30.000 soldaten uit het zuiden moet op de ongeorganiseerde, losse noordelijke stam, zwaar indruk hebben gemaakt, dus in geen geval haalden zij het in hun hoofd om de islam aan te vallen; dus Mohammeds gedwongen belasting was agressief en dus onrechtvaardig, niet defensief en derhalve onrechtmatig.
De letterlijke context van de bedoelde soera 9: 111 toont Mohammed aan die de hypocrieten aan het vermanen was die het bouwen voltooiden van een moskee terwijl hij weg was in Taboek (verzen 107-110). Zij vroegen hem om het in te zegenen toen hij terugkeerde naar Medina, maar in plaats daarvan gebood hij het af te breken. Naar waarheid, het is waarschijnlijk dat zij het gebruikten om problemen te veroorzaken binnen de moslimgemeenschap. In contrast tot de hypocrieten, in de verzen na 9: 111 definieert Mohammed wat ware gelovigen zijn: zij doen goede werken, buigen neer en werpen zich ter aarden en verbieden wat verkeer is (vers 112). Tenslotte, moslims vragen hun profeet of zij moeten bidden voor hun polytheïstische familieleden. Hij gebood hen dat niet te doen, verzinnend een verhaal over Abraham die bad voor zijn polytheïstische vader, maar die van gedachten veranderde en zijn handen aftrok van zijn vader, nadat Abraham leerde dat hij de vijand van God was. Als Abraham voor zijn vader bad alleen omdat hij eerder een verbintenis met hem had gemaakt , en toen zijn handen van hem aftrok, waarom wilden moslims dan bidden voor hun familieleden en voorouders (verzen 113-116)?
Dus, lokaal verbaal en politiek vechten ( j-h-d en q-t-l); gekrakeel met zijn interne vijanden zoals de hypocrieten (vergelijk Soera 9: 4, 73, 123); en onenigheid met correctie van zijn ongeïnformeerde moslims die willen bidden voor hun polytheïstische voorouders en familieleden, vormen de letterlijke context. (Zie dit artikel voor meer informatie over Mohammed oorlogen tegen de polytheïsten en hypocrieten.)
Concluderend uit de tweede en derde stap (historische en litteraire contexten) in soera’s 61: 10-12, 4: 74, en 9: 111, moet het nu helder zijn dat Mohammeds gemeenschap in Medina geen lange periodes van vrede kende, en dit feit kleurt de eerste oorsprongen van de islam en wat in de koran beschreven wordt. Islam in zijn kern is niet de religie van vrede, in tegenstelling tot de standaard zin die aan het ‘onschuldige’ Westen gevoed wordt.
Soera 9:111 heeft de fantasie gevangen van twee wijds geciteerde moslimcommentatoren, dus moeten we hen laten spreken voor hun eigen religie.
Sayyid Abdul A’la Maududi (d. 1979) was een Indo-Pakistaanse revivalist en radicaal die de vestiging van een islamitische staat op het model van de profeet bepleitte, top down zonder te steunen op de publieke opinie om de islamitische staat te aanvaarden. Met andere woorden, hij was tegen democratie en steunde een gecentraliseerde en krachtige theocratie. Sayyid Qutb was een Egyptische radicaal en peetvader van de moderne djihadisten beweging. Hij werd berecht en veroordeeld in 1966 voor het doen van voorbereidingen om de Egyptische regering om te werpen.
Maududi benadrukt de geestelijke en psychologische aspecten van de goddelijke transactie. Een moslimgelovige moet bereid zijn om zijn ziel en bezittingen op te geven voor Allah. Een gelovige “geeft zijn vrijheid op en offert zijn verlangens en wensen in deze huidige wereld in ruil voor Zijn belofte van de Tuinen en eeuwige gelukzaligheid in de Volgende Wereld”... Totale devotie aan een godheid en totale opgave van verlangens en wensen is het hart van de mensgeoriënteerde boodschap van alle grote religie’s van de wereld. En totale devotie kan positief zijn. Echter, in de context van oorlogvoering ( qital), is het combineren van de doctrine van totale overgave met martelaarschap verdraaid en vervalst.
Maududi maakt twee fouten, één als een commentator, de andere als een theoloog. Hij slaagt er niet in om adequaat om te gaan met de context van soera 9: 111 - vechten in oorlog en doden en te worden gedood. Hij lijkt alleen de spirituele kant van opoffering te willen en de bloederige rommel van een martelaarschap in een geregelde veldslag te vermijden. De tweede fout is theologisch. Hij zegt dat een gelovige moet gaan om de voorwaarden van de transactie (het verkopen van je leven aan Allah) “tot de laatste adem” te vervullen. In een eerdere noot in zijn commentaar op soera 9, zegt hij dat een moslim zijn zonden mag verzoenen door het doen van liefdadigheid. Van de vele problemen met de islamitische doctrine van redding is de belangrijkste zijn ambiguïteit. Het specificeert niet de hoeveelheid van goede werken noodzakelijk om de hemel te bereiken. Zoals opgemerkt, de resultaten kannen dodelijk zijn. Dus, een moslim lijdend aan angst over zijn mislukking om zich totaal over te geven, leest in zijn koran (61:10-12; 4:74; 9:111) dat als hij sterft als martelaar, hij de hemel bereikt. Waarom zou dit hem dan niet motiveren?
Dit is klaarblijkelijk waar voor Mohammed Atta, de Egyptische terrorist die één met brandstof volgeladen vliegtuig in één van de Twin Towers boorde op 11 september. In een brief aan zijn mede djihadisten, verstaat hij accuraat de doctrine van martelaarschap in de koran:
Je moet de volledige rust voelen, omdat de tijd tussen u en uw huwelijk [in de hemel] erg kort is. Daarna begint het gelukkige leven, waar God tevreden is met jou. En eeuwige gelukzaligheid ‘in het gezelschap van de profeten, de metgezellen, de martelaren en de goede mensen’...
Hij vertelde hen ook om hun zielen te temmen omdat zij “100% gehoorzaamheid” moeten hebben. Maar hoe definieer je absolute gehoorzaamheid? Islamitisch martelaarschap. Hij vervulde de voorwaarden van de economische transactie door de hoogste en beste voorstelbare daad te doen: het verkopen van je leven aan Allah in een wereldwijde strijd tegen de Grote Satan, de Dar-al-Koefr (Rijk van Ongeloof), die onderworpen is aan oorlogvoering ( Dar-al-Harb). Opgemerkt moet worden dat vele van de moslimmartelaars mentaal in de war zullen zijn, maar zeker sommigen van hen handelen weloverwogen. Zij volgen een simpele, rationele vergelijking:
Totale overgave = Martelaarschap in een heilige oorlog = Islamitische hemel.
Voor de islam is dit 100% gehoorzaamheid. Historisch gezien was Mohammed de Stichter van islam betrokken in deze oorlogvoering op Dar-al-Koefr, bijvoorbeeld, tegen de polytheïstische Mekkanen en tegen de christelijke Byzantijnen. Het bevechten van hen voor Allah geeft de totale overgave aan, dat op zijn beurt leidt tot de islamitische hemel. Hoe kunnen terroristen niet geïnspireerd zijn door hun profeet en zijn boek?
Qutb is een radicaal, maar een rechtdoorzee radicaal omdat, ongelijk aan Maududi, hij handelt met de historische context van oorlogvoering in zijn commentaren op Soera 9: 111; inderdaad hij omhelst het met een diepe emotie. “Vandaar het gevoel van angst dat ik nu voel als ik deze woorden schrijf”” [of 9:111]. In een sectie die hij “Een erg bijzonder contract” ondertitelt, berispt Qutb, Mohammed volgend, de moslims over de wereld die ongewillig zijn om hun levens voor de zaak van Allah (code voor oorlog) op te offeren. Zijn vermaning openbaart ook een roep die echoot in het hoofd van alle djihadisten van de laatste generaties.
111. Voorzeker, Allah heeft van de gelovigen hun persoon en hun bezittingen gekocht in ruil voor het paradijs - zij vechten voor de zaak van Allah en zij doden en worden gedood - een onfeilbare belofte in de Thora en het Evangelie en de Koran. En wie is getrouwer aan zijn belofte, dan Allah? - Verheugt u dan in de verbintenis, die gij met Hem hebt gesloten en dat is de grote zegepraal. (Siregar)
De [economische] deal vult ons met ontzag. Niettemin degene die moslims beweren te zijn zitten overal, van het verre oosten tot het verre westen niets te doen, ongewillig om hard te strijden om de fundamentele waarheid van Gods Heerschap [lees: islam] op aarde te vestigen, of om de tirannie te verdrijven die de kwaliteiten van Heerschap over menselijk leven op aarde [lees: niet-islamitische regeringen] usurperen. Zij zijn ongewillig om te vechten, te doden en te worden gedood voor Gods zaak...
Dit stuk weerspiegelt zijn ideologie vast geregen in zijn uit vele delen bestaande commentaar. Hij neemt aan dat islam de fundamentele waarheid van Gods Heerschap is, en moslims gewillig moeten zijn om te vechten om het de wereld op te leggen.
Verder, zoals soera 9: 111 zegt aan het einde van het vers, herinnert Qutb zijn mede djihadisten dat zij zich moeten verheugen in de koop; zij moeten blij zijn hun levens op te geven, welke niets zijn vergeleken met de rijk aan maagden gevulde Tuin. In de historische context van de Slag van Oehoed in 625 (zie hierboven, Soera 61: 10-12), vertelt Mohammed zijn djihadisten: “En gij placht deze dood te wensen voordat gij hem ontmoette…” (Soera 3: 143). Dit betekent dat martelaars toegestaan worden om de dood in strijd te wensen, en logischerwijs, dit staat moslimzelfmoordenaars toe vandaag om middelen van dood uit te zoeken in een wereldwijde strijd om de vijanden van Allah te elimineren. In feite is soera 3: 143 precies het vers dat Mohammed Atta citeerde in zijn brief, en hij vertelt zijn djihadisten ook om optimistisch en opgewekt te zijn.
Tenslotte , Qutb gelooft dat alle regeringen die niet-islamitisch zijn ipso facto tiranniek zijn omdat zij gezag opleggen los van die van Allah en zijn geopenbaarde wil in de koran en in de sjaria, het wetboek afgeleid van de koran en de woorden en daden van Mohammed. Het komt niet in Qutb op dat de koran en de sjaria van nature tiranniek zijn. Het is geen wonder dat Qutb democratie niet bekrachtigde noch doet Zarqawi, de Jordaanse slechterik die onschuldige burgers onthooft, recentelijk zeggend dat democratie slecht is en dat hij een hevige oorlog ertegen zal voeren.
De essentie van soera’s 61: 10-12, 4: 74, en 9: 111 samenvattend, de doctrine van islamitisch martelaarschap is geplaatst in economische termen in de historische context van agressieve oorlogvoering. Een moslim verkoopt zijn leven via martelaarschap in een heilige oorlog in een ruil met Allah. Op zijn beurt krijgt de gelovige de gegarandeerde onderscheiding van de islamitische hemel. Voor het deel van de godheid, hij gebruikt de overgave om zijn ware religie over de wereld te verspreiden. Allah zal de islam vestigen en krijgt de ultieme overwinning. Deze garantie trekt moslims vandaag de dag aan, die hun leven in martelaarschap verkopen tegen de Grote Satan en de kleine Satan. Allah vraagt zijn vechters om “zich te verheugen” in de ruil die zij met hem hebben gemaakt, dat is, er door geïnspireerd te zijn.
Bijbels martelaarschap
De letterlijke context van soera 61: 10-12, als ook soera 9: 111, nodigt de lezers uit om Mohammed en de koran tegenover Mozes en de Thora en Jezus en de Evangeliën te stellen. De islam beweert een nieuwe manier van denken over God te hebben geïmplementeerd en te leven onder Zijn heerschappij, onder de “zegen” van de sjaria. We beantwoorden drie moslimapologeten, Qutb, Maududi, en Yusuf Ali, in hun commentaren op soera 9: 111. We herhalen dat de christelijke doctrine van redding (genade via geloof in het offer van Christus aan het kruis) niet leidt en niet kan leiden tot weloverwogen martelaarschap in een heilige militaire oorlog. De islam degradeert het positieve pad van totale devotie gevonden in de Evangeliën (en de Thora). Het onderwerp van martelaarschap daagt islams’ superioriteit uit.
Om mee te beginnen, Mohammeds kennis van de Thora was beperkt en verward. Proberende om de verwarring van zijn profeet op te helderen, zegt Qutb dat het oude testament djihaad gebood, maar dat verdraaiingen in deze Geschriften geslopen zijn en dus in “hun concept van God en wat het strijden voor Zijn zaak betekenen.” Maududi probeert Mohammeds verwarring ook op te helderen, zeggend dat de Thora geen ontwikkelde kijk op de hemel heeft (hierin mag hij gelijk hebben). Maar hij zegt ook dat God de oude Hebreeën gebood te vechten, maar dat zij het oorspronkelijke gebod van het winnen van hemel hadden gedegradeerd; in plaats daarvan vochten de Hebreeën om Kanaän te winnen. (Voor meer over de verschillen tussen Gods oorlogen en Allah's oorlogen, zie dit artikel.)
Maar Qutb is net zo verkeerd als zijn profeet, en Maududi in zijn latere bewering is ook verkeerd. Het is waar dat de Eerste Wet zegt dat de oude Hebreeën onder Mozes moeten vechten onder specifieke voorwaarden om het land Kanaän te reinigen, maar op geen manier verheft de Thora de cultus van martelaarschap tot grote hoogte op in een economie van dood – dit wordt bewezen door de zogenaamde “onderontwikkelde” doctrine van de hemel in de Thora. God koopt niet de oude Hebreeën in ruil voor het Paradijs.
Verder is Mohammed in zijn “foutloze koran” erg fout wanneer hij beweert dat de Evangeliën de economie van dood aanmoedigen vanwege Jezus en zijn volgelingen. Het is waar, uit diepe en authentieke liefde voor God legde Jezus gewillige zijn leven neer voor de zonden van de wereld - zelfs voor de zonden van de polytheïsten die Mohammed afslacht - maar een martelaarscultus wordt nooit opgebouwd voor zijn volgelingen om beroemdheid op aarde en een plaats in de hemel na te jagen. Christus stierf om zijn volgelingen een plaats in de hemel te verzekeren, zodat christenen zichzelf niet hoeven te doden of te sterven aan vervolging om in de hemel te komen, want dit zou Christus unieke verzoening op het kruis beledigen. Hij was de finale en ultieme “Martelaar,” en het gevolg van zijn “Martelaarschap” verplaatst zich naar alle gelovigen in hem.
Yusuf Ali in zijn commentaar op soera 9: 111 (noot 1362) maakt bezwaar tegen dit reddingspad, bewerend dat de “corrupte ” christelijke kijk op de verzoening van Christus’ dood aan het kruis door de islam wordt verworpen. Wat Allah wil is onderwerping, dat “vechten voor de Zaak, zowel geestelijk als fysiek” mag insluiten. Als antwoord op Yusuf Ali, echter, het moeilijk is om een moslim te vinden die volledig begrijpt wat de christelijke doctrine van verzoening betekent, hoewel het niet zo moeilijk is te begrijpen. Als hij in staat was het te vatten, zou hij hem niet zo gemakkelijk terzijde leggen als “gecorrumpeerd” en dus inferieur, in het bijzonder wanneer het wordt gecontrasteerd met het vechten en het doden en te worden gedood als een martelaar in Allah’s zaak (9: 111). Voor alle generaties van christen van de eerste eeuw tot nu, zegt het nieuwe testament dat de oorspronkelijke bron van christelijke theologie is, dat alleen Christus redt door zijn bloed op het kruis; geen reservoir van menselijke daden kunnen redden, en zeker niet een reservoir gevuld met djihadistenbloed van oorlogvoering voor een “goddelijke” zaak. Christus’ verzoening aan het kruis is de vrediger en de veiliger weg naar de hemel.
Vervolgens citeert Maududi Matteüs 5:10; 10:39; 19:29, alle verwijzingen spreken over het neerleggen van je leven en het opgeven van je bezittingen. Hij concludeert dat de Evangeliën ook passages bevatten die christenen aansporen om hun levens in een fysieke manier neer te leggen. Dus, het nieuwe testament en de koran zijn gelijk. Het is waar dat de nieuwtestamentische verzen die hij citeert spreken over een bereidwilligheid om al je bezittingen op te geven voor het koninkrijk van God en je leven neer te leggen voornamelijk op een geestelijke manier en mogelijk in een fysieke dood onder hevige en fatale vervolging, maar de verzen worden niet gevonden in de context van een bloederige religieuze oorlog. In plaats daarvan roept Jezus zijn discipelen op om hun kruis op te nemen en hem te volgen (Matteüs 10:38, 16:24; Marcus 8:34; Lucas 9:23, 14:27), maar hij zegt ook dat zij dit dagelijks moeten doen (Lucas 9: 23). Het beeld van het kruis betekent dat zij Jezus moeten volgen ongeacht wat, op dagelijkse basis, wat een aards martelaarschap verhinderd, die alleen één keer gedaan wordt; in tegenstelling is een “dagelijkse martelaarschap” continu. Een verdraaide liefde voor fysieke dood is niet in zicht in deze nieuwtestamentische passages in de context van qital.
Het is ook waar dat sommige van de vroege christenen, leden aan martelaarschap, maar, opnieuw, nooit in de naam van oorlogsvoering; in plaats daarvan werden zij vervolgd en ter dood veroordeeld omdat de luisteraars en locale autoriteiten beledigd waren bij hun boodschap, niet vanwege dat de christenen “vechten in Gods weg: zij doden en worden gedood” (Soera 9: 111). Stefanus is het beste voorbeeld en de eerste martelaar in het christendom (Handelingen 6: 8-9:1). Hij werd ter dood gestenigd omdat hij de waarheid preekte, niet omdat hij hoofden aan het afhakken was in een veldslag om op zijn beurt zijn hoofd afgehakt te hebben door een vijand die achter hem opdook. Zijn plaats in de hemel was reeds zeker voordat hij preekte of stierf, omdat Christus hem gered had in zijn “Martelaars”dood aan het kruis.
Het is waar, de opgestane Christus martelaarschap voor enkele van zijn volgelingen voorspelde in de kerk te Smyrna (Openbaring 2: 10), maar zij initieerden het niet in oorlogvoering; zij werden vervolgd – hevig en fataal. Bovendien, na hun dood, startte deze nieuwtestamentische kerk niet een klein leger om een djihaad te voeren op hun vervolgers (zoals Mohammed deed op zijn Mekkaanse vervolgers). Het is beter om te sterven en je beul lief te hebben dan de beul in woede te doden. Dit staat in scherp contrast met Mohammeds misgeleide geloof dat het bevechten van vijanden de woede zal verlichten dat zijn moslims tegen hen hebben (Soera 9: 15).
Het is ook waar dat enkele latere christenen zelfs martelaarschap zochten, hoewel niet in de context van militaire oorlogvoering, maar om beroemd te worden. Kerkautoriteiten veroordeelden hen juist. Het volgende kan niet te vaak worden herhaald omdat het diametraal de islamitische doctrine van redding tegenspreekt: alleen Christus’ “Martelaarschap” garandeert een plaats voor een gelovige in de hemel; alleen zijn ultieme goede werk aan het kruis maakte de weg vrij naar God. Dus, de christen hoeft geen (of moet geen) psychologische aanleiding hebben om zichzelf te doden of te worden gedood in strijd om de hemel te bereiken. Hij behoeft alleen in Christus te vertrouwen.
Dus Jezus en zijn discipelen keerden in de eerste drie eeuwen de wereld ondersteboven door eenvoudige prediking, niet door mensen die hun bediening tegenwerkten, om te brengen met zwaarden (of door te dreigen te zwaaien met zwaarden) – het oorlogspad van keizer Constantijn in de vierde eeuw en de Middeleeuwse Kruisvaarders bepalen niet de genetische code in de diepe oorsprong van het christendom in het nieuwe testament. Aan de andere kant is Mohammed fundamenteel voor de islam, en hij zegt dat een martelaarsdood voor de zaak van Allah (zaak = oorlog) de hemel garandeert. Het contrast tussen de twee religie’s is sterk. Christus’ weg leidt naar leven en het licht; Mohammeds weg leidt naar dood en donkerheid.
Dus, de dodelijke ruil van martelaarschap is compleet vreemd voor praktiserende christenen en zelfs nominale christenen over de hele wereld die niet langer hun geloof serieus nemen. Christenen willen naar de hemel, en zij zijn ervan verzekerd door de verzoenende dood van Christus, wanneer zij zijn Heilige Geest ontvangen – de goddelijke, levenstransformerende Geest van God, die niet de engel Gabriël is zoals beweerd wordt in de moslimtheologie.
Waarom zou een christen het inferieure pad naar de hemel kiezen – het pad dat Mohammed leert - door martelaarschap in een qital of oorlog? Totale devotie en overgave moeten niet worden geperverteerd. In plaats daarvan is totale devotie en overgave aan Christus veel beter, want hij brengt goddelijke liefde en ware innerlijke vrede voort, en dus passeert zijn werkelijke pad naar de hemel ver Mohammeds beweringen en “openbaringen” die gemakshalve zijn oorlogen ondersteunen. Christus oversteeg dergelijke kleingeestelijke, dubieuze beweringen en maakte de weg vrij naar de hemel met zijn Dood en Opstanding.
Dus islam voltooit of vervult niet het christendom. In plaats daarvan is Mohammeds religie een degradatie en een verdraaiing van het christendom, neerwaarts ervan belandend.