Moeslim Boek 1
Verteld is geworden op gezag van Abdoellah b. ‘Oemar dat de Boodschapper van Allah zei: Ik ben bevolen om tegen de mensen te vechten totdat zij getuigen dat er geen god is dan Allah, dat Mohammed de boodschapper van Allah is, en zij bidden, en de Zakaat betalen en als zij dat doen, worden hun bloed en bezit namens mij gegarandeerd behalve wanneer gerechtvaardigd door de wet, en hun zaak ligt bij Allah.
Op gezag van 'Abdoellah b. Oemar wordt verteld dat de boodschapper van Allah zei: "O vrouwen, jullie moeten liefdadigheid geven en veel vergeving vragen, want ik zag enorme massa's van jullie onder de bewoners van de hel." Een wijze vrouw onder hen zei: " Waarom, Boodschapper van Allah, zijn wij in zulke grote aantallen vertegenwoordigd in de hel?" Hierop antwoordde de profeet: "Jullie vloeken te veel, en jullie zijn je echtgenoten niet dankbaar. Ik heb niemand gezien met minder verstand dan jullie, of die meer faalden in hun religie."
Hierop vroeg de vrouw: "Wat is er mis met ons gezond verstand en onze religie?" De profeet zei: "Jullie gebrek aan verstand kan worden afgeleid van het feit dat de getuigenis van twee vrouwen gelijk is aan dat van één man, dat is het bewijs van het gebrek aan verstand. En jullie bidden een paar dagen en nachten per maand niet, of jullie vasten niet in de maand Ramadan, tijdens jullie periode: daarom falen jullie in de religie." Deze hadith is verteld op gezag van Aboe Tahir met deze keten van overdragers.