De tekstuele historie van de koran en de bijbel

Door John Gilchrist

Een studie van de koran en de bijbel

1. “Drie typen bewijs”
2. De “vele bijbelversies”
3. De apocriefen
4. “Ernstige fouten”
5. Vijftigduizend fouten?
6. “Allah” in de bijbel?
7. Parallelle passages in de bijbel
8. Veronderstelde tegenstrijdigheden in de bijbel
9. Pornografie in de bijbel?
10. De stamboom van Jezus Christus
11. Conclusie

Een studie van de koran en de bijbel

De meeste moslims geloven niet dat, om een ware moslim te worden, je andermans religie moet afkeuren. Bepaalde uitzonderingen op deze regel bestaan er echter, één van hen is Ahmed Deedat die regelmatig het christelijke geloof aanvalt in een geest die doet herinneren aan de oude kruistochten. Eén van zijn recente inspanningen om het christelijke geloof te veroordelen is zijn boekje “Is de Bijbel Gods Woord?”, als eerste gepubliceerd door zijn Islamic Propagation Centre in Durban in 1980.

In deze publicatie probeert Deedat te bewijzen dat de bijbel niet het Woord van God kan zijn. Tot de onwetende en de ongeschoolde zal dit traktaat indrukwekkend lijken, zo niet overtuigend, maar degene die werkelijke kennis heeft van de teksten en de tekstuele geschiedenis van de koran en de bijbel zal onmiddellijk door deze onbetekenende inspanningen heenkijken.

Het lijkt dat Deedat welbewust van de inherente zwakheden van zijn zaak is en om het te bedekken zijn toevlucht gezocht heeft tot stoere en uitdagende verklaringen, om de indruk te wekken dat een overtuigende en niet te beantwoorden verhandeling aan de lezers wordt gegeven. In een verslag van een symposium waarin Deedat eens betrokken was, zei A.S.K. Joommal: “Zelfs wanneer je zaak zwak en onhoudbaar is, is het mogelijk door je oratorische bekwaamheid om door te gaan en de menigte voor je te winnen.”

We weten dat Joomal deze methode heeft gebruik in zijn boek “De bijbel: Woord van God of woord van mensen (The Bible: Word of God or Word of Man)”, waarnaar Deedat verwijst (p. 44 en p. 51), en het lijkt zeker dat Deedat zelf zijn toevlucht heeft gezocht tot dezelfde tactieken in zijn boekje tegen de bijbel. Beiden zijn duidelijk scherp en pijnlijk bewust van de “onhoudbare” aard van hun veronderstelde zaak tegenover onze heilige Schriften.

Deedat suggereert onbeschaamd op pagina 14 van zijn boekje, dat als een moslim ooit zijn publicatie zou overhandigen aan zendeling of aan Jehova Getuigen en hen om een schriftelijke reactie verzoekt, hij hen nooit meer zal zien; laat staan ooit een antwoord zal krijgen.

Wij christenen zijn wat moe van de inspanning die deze man over de jaren gemaakt heeft om ons geloof in het diskrediet te brengen maar, om de dwaze illusie te weg te nemen dat dit boekje een zendeling naar zijn huis terug zal schrikken, hebben we besloten om het antwoord dat hij verzocht te formuleren. We hebben andere publicaties die hij in het verleden produceerde beantwoord en merken met interesse op dat, waar wij altijd in staat zijn geweest zijn aantijgingen te weerleggen, hij onveranderd laat zien, niet in staat te zijn om iets meer te zeggen als antwoord op ons. Dit lijkt een punt te bewijzen.

1. "Drie typen bewijs”

Deedat begint zijn boekje met citaten van twee christelijke auteurs, Scroggie en Cragg, met de conclusie dar er een uitdrukkelijk menselijk element in de bijbel zit. Hij concludeert vervolgens onbeschaamd:

Deze beide godsdienstgeleerden vertellen ons in de duidelijkste taal die voor mensen mogelijk is, dat de Bijbel menselijk handwerk is… (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.2)

Wat hij echter subtiel weglaat, is de lezers te informeren, ten eerste dat de christelijke kerk altijd het Woord van God beschouwd heeft als geschreven door mensen onder de directe inspiratie van de Heilige Geest (2 Petrus 1: 20-21) en ten tweede dat deze auteurs niet “uit de school hebben geklapt” (zoals Deedat zich graag voorstelt) maar probeerden te laten zien hoe God in feite zijn Woord openbaarde.

Deedat citaat uit Craggs The Call of the Minaret is erg uit zijn context getrokken. Cragg spreekt van de menselijke elementen in de bijbel om een beslissend voordeel te laten zien dat de bijbel ten opzichte van de koran geniet. Waar de koran verondersteld wordt vrij te zijn van menselijke elementen, heeft God in de bijbel weloverwogen gekozen om zijn Woord door de geschriften van zijn geïnspireerde profeten en apostelen te openbaren zodat zijn Woord niet alleen tot de mens bekend mag worden, maar dat het ook gecommuniceerd mag worden tot de mens zijn begrip en voorstellingsvermogen. De apostel ontving niet alleen het Woord van God maar is zelf in staat, onfeilbaar geïnspireerd door de Heilige Geest, om de betekenis aan de lezers mee te delen. Dit is wat de koran niet kan doen als het geen menselijke elementen heeft zoals algemeen wordt verondersteld.

Deedat verdeelt vervolgens de bijbel ingenieus in “drie verschillende soorten getuigenissen” (Is de Bijbel Gods Woord?, p.4), namelijk het Woord van God, Woord van een Profeet van God, en Woorden van een historicus. Hij haalt dan passages aan waar God spreekt, waar Jezus spreekt, en tenslotte waar dingen over Jezus worden gezegd, trots suggererend dat de moslims zorgvuldig zijn om deze drie typen te onderscheiden. Hij verklaart dat de koran alleen het Woord van God, de hadieth de Woorden van de Profeet, en andere boeken de geschriften van historici bevatten. Hij concludeert:

De Moslim houdt de drie bovengenoemde soorten verslagen met angstvallige bezorgdheid uit elkaar, in hun juiste gradaties van autoriteit. Hij stelt ze nooit gelijk. (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.6)

We vinden het meest verbijsterend dat een man die zich zelf voorstelt als een islamgeleerde een dergelijke bewering doet. Hij moet zeker weten dat er helemaal geen waarheid in deze uitspraak zit. Allereerst bevat de koran veel passages die de woorden van Gods profeten beschrijven. We lezen bijvoorbeeld dat Zakaria, de profeet, zei:

“Heer, hoe zal er een zoon voor mij zijn, waar ouderdom al over mij gekomen en mijn vrouw onvruchtbaar is?” Soera 3:40

Als, zoals Deedat beweert, de koran alleen het Woord van God bevat terwijl de woorden van profeten alleen in de hadieth gevonden worden, is het uiterst moeilijk te zien hoe deze woorden ooit aan God toegeschreven kunnen worden! Ten tweede, er is een passage in de koran die duidelijk de woorden van engelen en niet het Woord van God bevat zoals algemeen verondersteld wordt:

“Wij (engelen) dalen slechts neder op bevel van uw Heer. Aan Hem behoort al hetgeen vóór ons is en al hetgeen achter ons is en al hetgeen er tussen ligt; en uw Heer vergeet nimmer.” (Soera 19:64)

In de koran wordt geen hint gegeven tot wie gesproken wordt, echter deze woorden zijn duidelijk direct door hun auteurs aan Mohammed geadresseerd. Van de tekst zelf is het nogal duidelijk dat deze de woorden van engelen zijn en niet die van God.

Verder vinden we in de hadieth veel woorden die niet de woorden van een profeet maar kennelijk woorden van God zelf zijn. Deze uitspraken staan bekend als hadieth-i-Qudsi (goddelijke uitspraken). Hier is een voorbeeld:

Aboe Hoeraira deed verslag dat Allah’s apostel (vrede zij met hem) zei: ‘Allah, de Verhevene en Glorieuze, zei: Ik heb voor mijn vrome dienaren zulke geschenken bereid wat geen oog zag, en geen oor hoorde en geen menselijk hart waarnam, behalve degenen die Allah u liet weten. (Sahieh Moeslim, Vol.4, p.1476)

De hadieth staat vol van zulke uitspraken. Verder luiden veel van de koran en hadieth als de passages in de bijbel die verondersteld worden, woorden van een historicus te zijn. De passages in de koran die relateren aan de geboorte van Jezus van zijn moeder Maria luiden precies zoals het “derde type” geciteerd in Deedats boekje:

En zij ontving hem en trok zich met hem terug in een ver afgelegen oord. En de smarten der bevalling dreven haar naar de voet van een palmboom. Soera 19: 22-23

Wat de koran hier over Maria zegt, verschilt niet in vertelling ten opzichte van wat Marcus 11:13 over Jezus zegt. Niettemin zegt Deedat, door dit vers in Marcus als een voorbeeld te gebruiken, dat zulke vertellingen niet in de koran te vinden zijn!

We moeten concluderen dat Deedats poging om onderscheid te maken tussen de koran en de bijbel gegrond is op totaal onjuiste vooronderstellingen. De koran heeft de woorden van de profeten en historische vertellingen en niemand kan eerlijk zeggen dat hij alleen de zogenaamde woorden van God alleen bevat. Verder bevat de hadieth ook zogenaamde uitspraken van God als ook die van profeten. Toen Deedat zei dat deze drie typen van bewijs - woorden van God, woorden van profeten en woorden van historici - “angstvallige bezorgdheid uit elkaar” worden gehouden door moslims, doet hij een grove onjuiste uitspraak; typisch voor de vele die we in zijn boekje aantreffen.

Het is van het begin af aan duidelijk dat Deedats argumenten tegen de bijbel onrechtmatig zijn en deze trend gaat door zijn hele boekje heen.

2. “De vele bijbel versies”

Deedat begint zijn derde hoofdstuk met het ontkennen dat joodse en christelijke Schriften die de heilige bijbel vormen, die zijn die door de koran als respectievelijk de Tauraat en Indjiel (de Wet en het Evangelie - dat wil zeggen: het oude en het nieuwe testament) gerespecteerd worden. In plaats daarvan suggereert hij dat de werkelijke Tauraat en Indjiel geheel verschillende boeken waren die zogenaamd aan Mozes en aan Jezus respectievelijk geopenbaard werden.

Deze poging om onderscheid te maken tussen de boeken van de heilige bijbel en die waarnaar de koran verwijst, is op zijn minst, erg moeilijk met enige ernst vol te houden. Hoe wijds dit gezichtspunt ook in de moslimwereld gehouden wordt, er is geen bewijs in wat voor vorm dan ook om dit te ondersteunen.

Nooit is er in de geschiedenis enig bewijs geweest dat boeken als deze, aan Mozes en Jezus “geopenbaard” werden, of dat enig ander Tauraat of Indjiel anders dan de boeken van het oude en nieuwe testament ooit bestaan hebben. Verder, zoals we zullen zien, maakt de koran zelf geen onderscheid tussen deze boeken van de heilige Schriften van joden en christenen, maar erkent daarentegen het openlijk dat ze de boeken waren die de joden en christenen zelf hielden als het Woord van God.

Opvallend, in het proberen zijn theorie te bewijzen dat de Tauraat en Indjiel boeken waren anders dan die in de bijbel gevonden, moet Deedat onvermijdelijk zijn toevlucht zoeken tot puur subjectivisme. Hij blaat: “Wij moslim geloven... wij geloven... wij geloven oprecht...”, maar is niet capabel om zelfs een sprankje bewijs te leveren ter ondersteuning van deze geloofstellingen. Opvallend maak hij zich schuldig aan de “koppige mentaliteit” die hij onterecht aan christenen toeschrijft in zijn boekje (zie p. 3).

Alles dat we kunnen zeggen als antwoord op deze uitgesproken geloofstellingen, is dat al het historische bewijs onherroepelijk tegen hen weegt en dat zij daarom puur speculatief en verstoken van enig fundering zijn.

In het voorschrijden moeten we echter opmerken dat in het licht van Deedats bewering dat de koran door God zelf voor veertien eeuwen volmaakt bewaard en tegen menselijk geknoei beschermd is gebleven (Is de Bijbel Gods Woord?, p. 7), is het nogal verbijsterend te ontdekken dat dezelfde God eenvoudig niet capabel was om zelfs één verslag te bewaren van het feit dat een dergelijke Tauraat of Indjiel zelfs ooit bestaan hebben - laat staan de boeken zelf bewaarde! We vinden een dergelijke paradox fundamenteel onmogelijk te geloven - omdat de Eeuwige Heerser van het universum zeker te allen tijde consistent zal handelen. Je kunt niet van ons verwachten te geloven dat God wonderbaarlijk één van zijn boeken volmaakt heeft bewaard en nu bij uitstek absoluut machteloos wordt geacht om onafhankelijk in de menselijke geschiedenis slechts één verslag te bewaren dat dergelijke andere boeken ooit bestaan hebben. We vinden dit te moeilijk om te slikken.

Bij iedere gebeurtenis, zoals we reeds gezien hebben, bevestigt de koran zelf helder dat de Tauraat van de joden als zodanig door hen in Mohammeds tijd werd beschouwd en dat de Indjiel overeenkomstig het boek in bezit van de christenen in die tijd was dat zij zelf als het Woord van God beschouwden. Op geen enkel punt in de geschiedenis hebben joden en christenen ooit enige boeken als het heilige Woord van God beschouwd anders dan die het oude en het nieuwe testament omvatten zoals we die vandaag de dag kennen.

In de tijd van Mohammed kenden de joden universeel slechts één Tauraat; de boeken van het oude testament precies zoals die vandaag zijn. Zo kenden de christenen in die tijd slechts één Indjiel; de boeken van het nieuwe testament precies zoals die vandaag de dag gevonden worden. Nuttige koranteksten die dit punt bevestigen zijn:

Hoe zullen zij u tot rechter maken wanneer zij de Torah (Tauraat) bij zich hebben waarin Allah's oordeel is? Soera 5:43

En laat de mensen van het Evangelie (Indjiel) richten naar hetgeen Allah daarin heeft geopenbaard… Soera 5:47

Het is onmogelijk voor te stellen hoe christenen van Mohammeds tijd ooit een oordeel konden vellen door het evangelie als zij deze niet in het bezit hadden. In Soera 7:158 erkent de koran opnieuw dat in Mohammeds tijd de Tauraat en Indjiel in het bezit van de joden en christenen waren en dat zij die boeken waren die deze twee groepen zelf aanvaarden als respectievelijk de Wet en het Evangelie. Niemand kan oprecht zeggen dat deze twee boeken anders waren dan die van het oude en nieuwe testament zoals die vandaag de dag in de bijbel worden gevonden.

Verder is het erg opvallend dat bekende commentatoren zoals Baidawi en Zamakshari openlijk erkennen dat de Indjiel geen origineel Arabisch woord is maar geleend is van het Syrische woord gebruikt door de christenen zelf om het evangelie te beschrijven. Inderdaad, waar sommige vroege korangeleerden een Arabische oorsprong er voor probeerden te vinden, verwerpen deze twee mannen met gezag de theorie met onverbloemde minachting. (Jeffery, The Foreign Vocabulary of the Qur'an, p.71). Dit ondersteunt meer en meer de conclusie dat de Indjiel geen spookboek als zodanig aan Jezus geopenbaard was, waarvan vreemd genoeg alle sporen verdwenen zijn, maar het nieuwe testament zelf, zoals we dat precies vandaag de dag kennen. Hetzelfde kan van de Tauraat gezegd worden aangezien het woord duidelijk van Hebreeuwse oorsprong is, en de titel is die de joden zelf altijd aan de boeken van het oude testament hebben gegeven zoals we die vandaag de dag kennen.

Daarom erkent de koran zonder reserves dat de bijbel zelf het ware Woord van God is. Deedat kent dit feit en probeert daarom de implicaties te slim af te zijn door te suggereren dat er “vele” bijbelversies vandaag de dag in omloop zijn. Dit is een erg kunstmatige verkeerde voorstelling van de waarheid.

Hij informeert zijn lezers niet dat hij in werkelijkheid verwijst naar de verschillende Engelse vertalingen van de bijbel die vandaag de dag over de wereld gedistribueerd zijn. Hij spreekt van de King James Version (KJV), Revised Version (RV) en de Revised Standard Version (RSV) maar, in alle eerlijkheid, zou hij duidelijk gemaakt moeten hebben dat zij niet verschillende edities van de bijbel zelf zijn maar eenvoudig verschillende Engelse vertalingen ervan. Alle drie zijn gebaseerd op de originele Hebreeuws en Griekse teksten van respectievelijk het oude en het nieuwe testament die de christelijke kerk onbeschadigd beschermd heeft sinds eeuwen voor Mohammeds tijd. We zullen nu de verschillen tussen hen beschouwen en het zal nu gepast zijn te verwijzen naar de woede die heerste onder moslimleiders van Zuid Afrika in 1978 over de distributie van een Engelse vertaling van de koran door Mohammed Asad. (Zoals de bijbel, zijn er ook talrijke verschillende vertalingen van de koran in het Engels).

De reactie tegen Asads vertaling was zo hevig dat de Islamitische Raad van Zuid Afrika, in een publieke verklaring, openlijk de distributie van dit boek onder de moslims van Zuid Afrika ontmoedigde. Nog nooit werd een Engelse vertaling van de bijbel ooit zo ingrijpend behandeld. Daarom moeten lezers niet door Deedats suggestie beet genomen worden dat er “vele” versies van de bijbel bestaan en zouden onmiddellijk moeten zien dat hij zand in de ogen van lezers strooit wanneer hij suggereerde dat de christelijke kerk niet één juiste bijbel heeft.

3. De apocriefen

Deedat gaat vervolgens verder met het maken van een andere onbeschaamde onjuiste beschuldiging wanneer hij suggereert dat de Protestanten dapper zeven hele boeken uit de bijbel hebben geschrapt (Is de Bijbel Gods Woord?, p.9), de boeken die de Apocriefen worden genoemd. Het lijkt dat erg weinig informatie over de bijbel tot Deedats beschikking is omdat deze boeken van joodse oorsprong zijn en de auteurs nooit van plan waren om Schrift te schrijven, noch hebben deze ooit deel uitgemaakt van de joodse heilige Schriften, het oude testament, dat wij christenen aanvaarden als het Woord van God. Daarom zijn zij niet geschrapt uit de bijbel zoals Deedat foutief suggereert. Alleen de rooms-katholieken geven, om redenen beter bekend bij hen, hen de autoriteit van Schrift.

4. “Ernstige fouten”

Met zijn gebruikelijke agressiviteit daagt Deedat de gelovende christen uit om zichzelf te wapenen voor de onvriendelijkste slag van allen alsof hij op het punt staat ons iets geheel onbekends te vertellen. Hij citeert deze woorden uit de inleiding op de RSV die in zijn boekje onderstreept zijn:

“Toch heeft de King James versie zware gebreken” “… deze gebreken zo talrijk en zo ernstig zijn dat herziening vereist is...” (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.11)

Deze “gebreken” zijn niets ander dan een aantal verschillende lezingen die over het algemeen onbekend waren voor de vertalers die de KJV samenstelden vroeg in de zeventiende eeuw. De RSV van deze eeuw heeft deze lezingen geïdentificeerd en zij zijn opgeschreven als voetnoten op de relevante pagina’s bij de tekst. Verder, waar een vers als 1 Johannes 6:7 verschijnt in de KJV (omdat de vertalers het van latere manuscripten namen), heeft de RSV het geheel weggelaten (omdat het vers niet gevonden wordt in de oudste teksten van het nieuwe testament in het originele Grieks).

Allereerst moeten we erop wijzen dat de KJV en RSV Engelse vertalingen van de originele Griekse teksten zijn en dat deze teksten, zoals ze voor ons bewaard zijn gebleven, op geen enkele wijze veranderd zijn. (We hebben ongeveer 4000 Griekse teksten terugdaterend tot niet minder dan tweehonderd jaar voor Mohammed en de islam).

Ten tweede, er is geen verandering van enige wijze in de structuur, onderwijs of doctrine van de bijbel in de gereviseerde vertaling waarnaar verwezen wordt. Door de KJV, de RSV en andere Engelse vertalingen, is de essentie en substantie van de bijbel geheel onveranderd gebleven.

Ten derde, deze vertalingen zijn niet verschillende versies van de bijbel. We hoorden zeggen dat er slechts “één koran” is terwijl christenen verschillende versies van de bijbel hebben. Dit is een totaal onjuiste vergelijking omdat deze “versies” van de bijbel slechts – het moet opnieuw gezegd worden - Engelse vertalingen zijn van de originele Hebreeuwse en Griekse teksten. Er zijn ook veel dergelijke Engelse vertalingen van de koran maar niemand suggereert dat deze “verschillende versies” van de koran zijn. Op dezelfde manier hebben we veel Engelse vertalingen maar, zoals een vluchtige vergelijking van deze onmiddellijk zal laten zien, hebben we slechts één bijbel.

We erkennen vrijelijk dat er verschillende lezingen in de bijbel zijn. We willen, als christenen, te allen tijde eerlijk zijn en onze gewetens laten het ons niet toe om feiten weg te laten, noch geloven we dat iets eerlijk bereikt kan worden door te pretenderen dat dergelijke varianten niet bestaan.

In tegenstelling zien we niet dat deze verschillende lezingen bewijzen dat de bijbel als zodanig veranderd is. Het effect dat zij op het boek hebben is zo klein en, inderdaad, zo verwaarloosbaar dat we met vertrouwen kunnen beweren dat de bijbel als geheel intact is en nooit op wat voor manier dan ook veranderd is geweest.

We blijven ons echter verbazen over de algemene moslimbewering dat de koran nooit veranderd is, waar de bijbel verondersteld wordt zo gecorrumpeerd te zijn dat het niet langer is wat hij was en daarom niet als het Woord van God beschouwd kan worden. Al het bewijs dat de historie ons nagelaten heeft aangaande de tekstuele historie van de koran en de bijbel suggereert, daarentegen, dat beide boeken opmerkelijk intact gebleven zijn in de vorm waarin zij oorspronkelijk geschreven waren, maar dat geen van beide het gered heeft met, hier en daar, de aanwezigheid van verschillende lezingen in de tekst. We kunnen alleen maar aannemen dat de dwaze illusie van de onfeilbaarheid van de koran en de corruptie van de bijbel, het verzinsel is van puur eigenbelang, een gemakkelijke weg – inderdaad, zoals het bewijs laat zien, een desperate en ingrijpende weg – van het wegredeneren dat de Tauraat en Indjiel werkelijk christelijker dan islamitisch van inhoud en onderwijs zijn. Wat ook de reden is voor deze mythe, we weten dat we de waarheid spreken wanneer we zeggen dat de suggestie dat de koran onveranderd is terwijl de bijbel bij veel gebeurtenissen veranderd is, de grootste leugen is die ooit in de naam van de waarheid gepleegd is.

Het is tijd dat de moslimdoctors in religie in de wereld hun leerlingen en studenten de waarheid vertellen. Er is overvloedig bewijs dat, toen de koran als eerste door de Kalief Oethmaan in één standaardtekst gecollationeerd werd, er talrijke teksten bestonden die een keur van verschillen lezingen bevatten. Tijdens zijn regering werden verslagen tot hem gebracht dat in verschillende delen van Syrië, Armenië en Irak, moslims de koran op een verschillende manier reciteerden dan degenen in Arabië. Oethmaan riep onmiddellijk om de manuscripten van de koran die in bezit waren van Hafsah (één van de vrouwen van Mohammed en dochter van Oemar) en beval Zaid-b-Thabit en drie anderen om kopieën te maken van de tekst en om die waar nodig te corrigeren. Toen dit klaar was, lezen we, dat Oethmaan drastisch ingreep wat betreft de andere in omloop zijnde manuscripten van de koran:

Oethmaan zond tot iedere moslimprovincie één kopie van wat zij hadden gekopieerd, en gebood dat al het andere koranmateriaal, zowel geschreven in fragmentarische manuscripten als gehele kopieën, verbrand wordt. (Sahieh al-Boechari, Vol.6, p.479)

Nooit in de christelijke historie heeft iemand geprobeerd om slecht één kopie van de bijbel te standaardiseren als de ware en alle andere te vernietigen. Waarom doet Oethmaan een dergelijk bevel wat betreft de andere in omloop zijnde korans? We kunnen alleen aannemen dat hij geloofde dat zij “ernstige tekortkomingen” bevatten; dus “vele en zo serieus om te vragen” om niet een revisie, maar om een grootschalige destructie. Met andere woorden, als we de tekstuele historie van de koran juist op dit punt beoordelen, vinden we dat de koran gestandaardiseerd als de correcte, die is die een mens (en niet God), volgens zijn eigen discretie (en niet door openbaring), als de ware uitriep. We slagen er niet in te zien op welke gronden deze kopie werd beschouwd als de enige volmaakte beschikbare en zullen kort bewijs leveren dat de codex van Ibn Mas’oed een veel groter aanspraak had om de beste beschikbare te zijn. (Inderdaad niet één kon serieus beschouwd worden als de volmaakte in het licht van de vele verschillen ertussen).

Het is praktisch gezien zeker dat er niet één koran bestond die in ieder detail overeenstemde met Hafsah’s kopie omdat alle andere kopieën verbrand moesten worden. Dit soort bewijs ondersteunt op geen enkele manier de illusie dat de koran nooit op enig wijze veranderd is geweest.

Allereerst is er onbetwistbaar bewijs dat zelfs deze “Revised Standaard Version” van de koran alles behalve volmaakt was. In de meest gezaghebbende werken van de islamitische traditie lezen we dat zelfs nadat deze kopieën gestuurd werden, dezelfde Zaid een vers herinnerde dat miste. Hij getuigde:

Een vers van Soera Ahzab werd door mij gemist toen wij de koran kopieerden en ik hoorde Allah’s apostel het reciteren. Dus zochten we naar het en vonden het met Khuzaima-bin-Thabit al Ansari. (Sahieh al-Boechari, Vol.6, p.479)

Het vers was soera 33:23. Daarom, als het bewijs geloofd moet worden (en er is geen tegenbewijs), was er niet één koran op het moment van Oethmans samenstelling die volmaakt was.

Ten tweede, er is dergelijk bewijs dat, tot op de dag van vandaag, verzen en, inderdaad, gehele passages nog uit de koran weggelaten worden. We worden verteld dat Oemar in zijn regeerperiode als Kalief verklaarde dat bepaalde verzen die steniging voorschrijven bij overspel, door Mohammed tijdens zijn leven als deel van de koran werden gereciteerd:

God zond Mohammed en stuurde tot hem de Schrift naar beneden. Deel van wat hij naar beneden stuurde was de passage over steniging, we lezen het, we werden erin onderwezen, en we schonken er aandacht aan. De apostel stenigde en wij stenigden hen na hem. Ik vrees dat in de komende tijd mensen zullen zeggen dat zij steniging niet genoemd zien in Gods boek en daarom afdwalen in het nalaten van een verordening die God naar beneden gezonden heeft. Werkelijk steniging in het boek van God is een straf voor getrouwde mannen en vrouwen die overspel plegen.(Ibn Ishaak, Sirat Rasoeloellah, p.684)

Het is hier duidelijk dat de koran, zoals we die vandaag hebben, nog niet “volmaakt” is aangezien het vers over steniging van overspelplegers absent blijft in de tekst. Ergens anders in de hadieth vinden we verder bewijs dat bepaalde verzen en passages eens onderdeel vormden van de koran maar nu uit de tekst zijn weggelaten. Het is daarom nogal duidelijk dat de textus receptus van de koran van nu niet de textus originalis is.

Teruggaand naar de teksten die in aanmerking kwamen voor het vuur, zien we echter dat in alle gevallen er aanzienlijke verschillen waren tussen deze en de tekst die Oethman, volgens zijn eigen discretie, besloot te standaardiseren als de beste tekst van de koran. Verder waren deze verschillen niet puur dialectverschillen, zoals vaak wordt gesuggereerd. In veel gevallen vinden we dat zij “werkelijke tekstuele varianten en niet louter dialect bijzonderheden” waren. (Jeffery, The Qur'an as Scripture)

In sommige gevallen waren er klinker verschillen in een aantal woorden, in andere betroffen de verschillen gehele bijzinnen, en hier en daar werden woorden en zinnen gevonden in sommige codices die weggelaten waren in andere. Er waren ongeveer vijftien verschillende codices beïnvloed door deze verschillen.

We zullen nu de tekst van Abdoellah ibn Mas’oed beschouwen. (Wat over zijn codex gezegd kan worden geldt over het algemeen ook voor de andere op Oethmans bevel vernietigde codices). Zijn tekst werd door de locale gemeenschap te Kufa beschouwd als hun officiële samenstelling van de koran en toen Oethmaan eerst het bevel gaf dat alle teksten behalve die in Hafsah’s bezit verbrand moesten worden, weigerde Ibn Mas’oed voor enige tijd om afstand te doen van zijn codex en deze wedijverde met de codex van Hafsah als de officiële tekst.

Ibn Mas’oed was één van de eerste moslims en ook één van de eerste leraren onder degenen die het lezen en het reciteren van de koran onderwezen. Hij werd alom gezien als één van de beste autoriteiten op de korantekst. Op één gebeurtenis reciteerde hij meer dan zeventig soera’s van de koran in Mohammeds aanwezigheid en niemand vond een fout in zijn recitatie (Sahieh Moeslim, Vol.4, p.1312). Zelfs in dezelfde hoog gerespecteerde collectie van Imam Moeslim lezen we:

Masruq deed verslag: Zij noemden Ibn Mas’oed voor Abdoellah b. Amr waarop hij zei: Hij is een persoon wiens liefde altijd vers in mijn hart is nadat ik Allah’s Boodschapper (vrede zij met hem) hoorde zeggen: Leer de recitatie van de koran van vier mensen: van Ibn Mas’oed, Salim, de bondgenoot van Aboe Hoedhaifa, Oebayy b. Ka’b, en Moe’adh b. Jabal. (Sahieh Moeslim, Vol.4, p.1313)

Volgens een ander werk van de hadieth, was dezelfde Ibn Mas’oed aanwezig toen Mohammed zogenaamd met Gabriël ieder jaar de koran herzag (Ibn Sa’d, Kitab al-Tabaqat al-Kabir, Vol.2, p.441). In een overeenkomstige traditie lezen we dat Mohammed zei:

Leer de recitatie van de koran van vier: van Abdoellah bin Mas’ oed [hij startte met hem], Salim, de vrije slaaf van Aboe Hoedhaifa, Moe’adh bin Jabal, en Oebai bin Ka’b. (Sahieh al-Boechari, Vol 5, pp. 96-97)

De woorden tussen de vierkante haken zijn commentaren van de verslaggever van de traditie, namelijk Masruq. Deze laten zien dat, onder alle moslims van die tijd, Ibn Mas’oed de belangrijkste koranautoriteit was.

Verslagen van vele verschillende lezingen in de codices van zowel Salim al Oebai bin Ka’b bestaan maar, aangezien Ibn Mas’oed speciaal door Mohammed zelf voor de anderen was uitgekozen, is het verbazingwekkend te ontdekken dat zijn tekst zo vaak verschilt van de andere (inclusief die van Hafsah) dat de verschillende lezingen uiteen worden gezet in niet minder dan negentig pagina’s in Arthur Jeffery's verzameling van verschillende codices (Zie Jeffery, Materials for the History of the Text of the Qur'an, pp. 24-114). De auteur heeft zijn bewijs genomen uit talrijke islamitische bronnen die in zijn boek gedocumenteerd worden. Er zijn niet minder dan 19 gevallen in soera 2 alleen waar zijn tekst verschilt van de andere in omloop zijnde teksen, in het bijzonder de tekst van Hafsah.

Verder was één van de redenen die hij gaf voor het weigeren om zijn codex op te geven ten gunste van die van Hafsah, dat de tekst van de laatste, samengesteld was door Zaid-b-Thabit, die slechts nog in de hoedanigheid van een ongelovige was toen hij al één van de intiemste metgezellen van Mohammed was geworden.

Twee dingen komen hieruit naar voren. Allereerst lijkt het dat de tekst van Ibn Mas’oed veel betere gronden had dan die van Hafsah om de beste beschikbare tekst van de koran te zijn; in het bijzonder omdat Mohammed hem als de eerste van de vier beste autoriteiten op de koran zag. Ten tweede waren er volumineuze tekstuele verschillen tussen de twee teksten; letterlijk duizenden die alle, zonder uitzondering, in het boek van Jeffery gedocumenteerd zijn.

Verder veronderstellend dat er ongeveer een dozijn andere primaire codices waren van prominente mannen zoals Salim en Oebai bin Ka’b en dat deze ook radicaal verschilden van Hafsah’s tekst (vaak daarentegen overeenstemden met de tekst van Ibn Mas’oed!), moeten we concluderen dat het beschikbare bewijs geheel de te optimistiche illusie verwerpt dat er geen bewijs is dat de koran nooit veranderd is. Jeffery’s boek bevat 362 pagina’s aan onbetwistbaar bewijs dat de belangrijkste codices van de koran in die allerbelangrijke vroege dagen erg van elkaar in vele opzichten verschilden. Daarom leed de koran ook aan de verschillende lezingen, en op geen enkele manier kan iemand met een eerlijk geweten voor God suggereren dat de koran vrij is van de “ernstige tekortkomingen” gevonden in de tekstuele geschiedenis van de bijbel. Dit is een drogreden, opportuun gepropageerd in verbazingwekkende trotsering van naakte tegengestelde feiten.

De waarheid is dat de tekstuele geschiedenis van de koran erg overeenkomt met die van de bijbel (Guillaume, Islam, p.58). Beide boeken zijn opmerkelijk goed bewaard gebleven. Elk is, in zijn basisstructuur en inhoud, een erg goed verslag van wat er oorspronkelijk was. Maar geen boek is geheel zonder fouten en tekstuele tekortkomingen bewaard gebleven. Beide ondergingen hier en daar verschillende lezingen in de vroege codices ons bekend, maar geen was op wat manier dan ook gecorrumpeerd. Oprechte christenen en moslims zullen eerlijk deze feiten erkennen.

Het enige verschil tussen de koran en de bijbel vandaag de dag is dat de christelijke kerk, ten behoeve van de waarheid, de verschillende lezingen die in de bijbeltekst bestaan zorgvuldig bewaarde waar de moslims in Oethmaans tijd het opportuun achtten alle bewijzen van verschillende lezingen van de koran voor zover mogelijk te vernietigen in het belang van het standaardiseren van één tekst voor de gehele moslimwereld. Er mag dan nu wel slechts één tekst van de koran in omloop zijn, niemand kan oprecht beweren dat die exact dezelfde is als die Mohammed aan zijn metgezellen overhandigde. Niemand heeft ooit laten zien waarom Hafsah’s tekst verdiende te worden beschouwd als onfeilbaar en het bewijs suggereert, in tegenstelling, dat Ibn Mas’oeds tekst een veel grotere recht heeft om als de beste beschikbare te worden beschouwd. Deze feiten moeten ook altijd worden beschouwd tegen de achtergrond van bijkomend bewijs in de hadieth dat de koran vandaag de dag nog niet compleet is.

Het helpt niet te zeggen dat alle korans in de wereld nu dezelfde zijn. Een keten is slechts zo sterk als zijn zwakste schakel; en de zwakke schakel in de keten van de tekstuele historie van de koran wordt onmiddellijk op dit punt gevonden, waar, in de cruciale eerste dagen, andere en verschillende codices van de koran bestonden en ander bewijs gegeven werd dat de tekst uiteindelijk gestandaardiseerd als de beste, nog ver was van zijnde compleet en in wat voor opzicht dan ook volmaakt.

Alleen degenen die nooit liefde voor waarheid noch respect voor geldig bewijs hebben, zullen beweren dat de bijbel gecorrumpeerd is, terwijl de koran verondersteld wordt onveranderd te zijn gebleven. Zulke mensen mogen dapper voorstellen dat de oorzaak van hun geloof groots wordt gediend met zulke verdraaiingen van de waarheid. Maar God, die waar is en de waarheid liefheeft, zal verzekerd zijn aangezicht tegen hun dubieuze propaganda keren.

5. Vijftigduizend fouten?

Deedat produceert vervolgens een reproductie van een pagina uit een magazine getiteld ‘Ontwaakt’ drieëntwintig jaar terugdaterend, gepubliceerd door de Jehova’s Getuigen (een niet-christelijke minderheid sekte) die een seculier magazine Look citeren, waarin staat dat er moderne studenten” zijn die “zeggen” dat er waarschijnlijk “50.000 fouten in de bijbel” staan

Erg opvallend wordt er geen melding gemaakt van de identiteit van deze zogenoemde moderne studenten, noch wordt het minste bewijs gegeven van slechts een voorbeeld van deze zogenaamde overvloed aan fouten. We kunnen alleen aannemen dat deze veronderstelling puur retorisch is en ontstaan is uit een overdreven vooroordeel tegen de bijbel en alles dat hij leert.

Helaas degenen die dit vooroordeel delen, slikken alles wat zij goedschiks of kwaadschiks tegen de bijbel lezen; ongeacht hoe vergezocht of absurd het is. Op dezelfde manier neemt Deedat iedere beschuldiging die hij leest tegen de bijbel als vastgesteld feit zonder de minste inspanning te doen om het te verifiëren. We vinden het moeilijk om hem serieus te nemen wanneer hij zegt:

We hebben geen tijd en ruimte om op de tienduizenden ernstige of kleinere gebreken in te gaan die de auteurs van de Revised Standard Version (RSV) geprobeerd hebben te herzien. (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.l4)

Wat hij bedoelt is dat hij niet weet van tienduizenden fouten in de bijbel. Uit deze veronderstelde vijftigduizend tekortkomingen geeft hij er slechts vier. Nu moeten we aannemen dat een man met een dergelijk veronderstelde weelde aan fouten tot zijn beschikking in staat zal zijn om, in deze vier gevallen, erg substantieel bewijs van de totale corruptie in de bijbel te geven. We hebben zeker ook het recht aan te nemen dat deze vier voorbeelden de beste zullen zijn die hij produceren kan. Laten we ze onderzoeken.

De eerste – en vermoedelijk belangrijkste – “fout” in de bijbel wordt verondersteld te worden gevonden in Jesaja 7:14:

Daarom zal de Heer zelf u een teken geven: de jonge vrouw is zwanger, zij zal spoedig een zoon baren en hem Immanuël noemen.

In de RSV lezen we in plaats van het woord maagd, een jonge vrouw een zoon zou ontvangen. Volgens Deedat wordt verondersteld dat dit één van de grootste fouten in de bijbel is.

Het woord in het originele Hebreeuws is almah – een woord gevonden in iedere Hebreeuwse tekst van Jesaja. Daarom is er geen verandering van enige vorm in de originele tekst. De discussie is puur één van interpretatie en vertaling. Het gewone Hebreeuwse woord voor maagd is bethulah waar almah verwijst naar een jonge vrouw – altijd ongetrouwd. Dus de RSV-vertaling geeft een volmaakt goede letterlijke weergave van het woord. Maar, omdat er altijd moeilijkheden zijn bij het vertalen, en omdat een goede vertaler proberen zal de werkelijke betekenis van het originele woord weer te geven, vertalen de meeste Engelse vertalingen het woord als maagd. De reden is dat de context van het woord een dergelijke vertaling vraagt. (Moslims die de koran in het Engels hebben vertaald ervaarden vaak gelijke problemen met de Arabische tekst. Een letterlijke weergave van een woord of tekst kan de bedoelde betekenis in de originele taal doen verliezen).

De conceptie van het kind moest een teken voor Israël zijn. Nu zou er geen teken zijn in de simpele conceptie van een kind in de schoot van een ongetrouwde vrouw. Zoiets gebeurt overal ter wereld. Het teken is duidelijk dat een maagd zwanger zou worden van een zoon. Dat zou het werkelijke teken zijn – en zo gebeurde toen Jezus Christus deze profetie vervulde door de conceptie van hem in de maagd Maria.

Jesaja gebruikt het woord almah in plaats van bethulah, omdat het laatste woord niet alleen maagd betekent maar ook een kuise weduwe (zoals in Joel 1:8). Degenen die het als jonge vrouw vertalen geven een letterlijke vertaling van het woord, waar degenen die het als maagd vertalen het de betekenis in de context geven. Wat dan ook de jonge vrouw was een maagd zoals Maria werkelijk was toen zij zwanger werd van Jezus. De discussie is puur één van vertaling en interpretatie van het originele Hebreeuws in het Engels. Het heeft absoluut niets van doen met de tekstuele integriteit van de bijbel als zodanig. Dus Deedat eerste punt valt geheel weg.

Zijn tweede tekst is Johannes 3:16 die als volgt luidt:

Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.

In een andere vertaling (RSV) lezen we dat hij zijn enige Zoon gaf en Deedat beschuldigt dat het weglaten van het woord “geboren” bewijst dat de bijbel veranderd is. Opnieuw is dit echter puur een zaak van interpretatie en vertaling omdat het originele Griekse woord in werkelijkheid ‘uniek’ betekent. Wat dan ook, er is geen verschil tussen “enige Zoon” en “eniggeboren Zoon” omdat beide goede vertalingen zijn van het originele Grieks en hetzelfde beweren: Jezus is de unieke Zoon van God. (We begrijpen Deedats bewering niet dat de RSV de bijbel dichter tot de koran brengt omdat die ontkent dat Jezus de Zoon van God is. In de RSV wordt het feit dat hij inderdaad de unieke Zoon van God op dezelfde manier benadrukt als in de KJV). We moeten opnieuw benadrukken dat er geen verandering in de originele Griekse tekst zit en dat de zaak puur één van interpretatie en vertaling is. Dus Deedats tweede punt valt ook weg.

Om ons punt verder te illustreren kunnen we verwijzen naar Deedats citaat uit soera 19: 88 waar we lezen dat christenen zeggen dat de Barmhartige een Zoon heeft “begotten” [1]. Hij heeft dit genomen van Yoesoef Ali’s vertaling van de koran. Nu in de vertalingen van Pickethall, Muhammad Ali en Maulana Daryabadi, vinden we niet het woord “begotten” maar “taken (genomen). Als Deedats redeneertrant geloofd moet worden, dan is hier bewijs dat de koran ook veranderd is!

We weten dat onze moslimlezers onmiddellijk ons zullen vertellen dat deze slechts Engelse vertalingen zijn en dat het originele Arabisch niet veranderd is zelfs hoewel het woord “begotten” niet gevonden wordt in andere versies van de koran. Dus we pleiten op onze beurt met u om hier zeer realistisch over te zijn; niets kan gezegd worden tegen de integriteit van de bijbel alleen omdat het woord “begotten”, zoals in de koran, alleen in één vertaling en niet in een andere gevonden wordt.

Met Deedats derde voorbeeld erkennen we, één van de tekortkomingen die de RSV corrigeert. In 1 Johannes 5:7 in de KJV vinden we een vers dat éénheid van de Vader, het Woord en de heilige Geest onderstreept dat weggelaten is in de RSV. Het lijkt dat dit vers oorspronkelijk begon als een marginale opmerking in een vroege tekst en dat het verkeerd overgenomen werd door latere overschrijvers als onderdeel van de werkelijke tekst. Het is weggelaten in alle moderne vertalingen omdat we nu oudere teksten van grotere autoriteit hebben waar het niet wordt gevonden.

Deedat suggereert dat “Dit vers is de dichtstbijzijnde benadering tot wat de Christenen hun 'Heilige Drie-eenheid' noemen, in de encyclopedie genaamd BIJBEL.” (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.16). Als dat zo was, of anders, als de gehele doctrine van Drie-eenheid gebaseerd was op deze ene tekst alleen, dan inderdaad zou dit een zaak voor erg serieuze beschouwing zijn. In tegenstelling, iedere eerlijke uitlegger van bijbelse theologie zal vrijelijk erkennen – zoals al de katholieken, protestanten en andere christenen eensgezind doen – dat de doctrine van de Drie-eenheid de enige doctrine is van God die verkregen kan worden uit het onderwijs van de bijbel als geheel. Inderdaad is het volgende vers een veel nauwere benadering en definitie van de doctrine van de Drie-eenheid dan het niet-echte vers:

Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest (Matteüs 28:19)

Slechts naar één, enkelvoudige naam van de drie personen wordt verwezen. In de bijbel verwijst het woord “naam”, gebruikt in een zodanig context, naar de natuur en karakter van de persoon of beschreven plaats. Dus Jezus spreekt alleen van één naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest – bedoelend een absolute eenheid tussen hen – en van alleen één naam – bedoelend een totale overeenkomst van karakter en essentie. Dit vers is grondig Drie-enig in inhoud en nadruk en daarom, zoals 1 Johannes 5:7 het onderschrijft, zien we niet welk gevolg de weglating van dit vers in moderne vertalingen heeft op de christelijke doctrine in zijn geheel. Bijgevolg verdient het niet enige vorm van serieuze beschouwing.

Zijn vierde punt is een dergelijke buitengewone drogreden dat we ons verwonderen over zijn bodemloze onwetendheid. Hij beweert dat de “geïnspireerde” auteurs van de canonieke evangeliën geen enkel woord over de HEMELVAART van Jezus noemden (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.19). Deze bewering wordt gemaakt als gevolg van een verwijzing naar twee verklaringen over de hemelvaart van Jezus in de evangeliën van Marcus en Lucas die de RSV geïdentificeerd heeft als zijnde onderdeel van de verschillende lezingen waarnaar we eerder verwezen. Naast deze verzen wordt verondersteld dat het evangelieschrijvers geen enkele verwijzing wat dan ook naar de hemelvaart maken. In tegenstelling zien we dat alle vier er precies van afwisten. Johannes geeft niet minder dan elf verwijzingen ernaar. In zijn evangelie zegt Jezus:

ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is. (Johannes 20:17)

Lucas schreef niet alleen zijn evangelie maar ook het boek Handelingen en in het laatste boek is het eerste wat hij noemt de hemelvaart van Jezus:

Toen hij dit gezegd had, werd hij voor hun ogen omhooggeheven en opgenomen in een wolk, zodat ze hem niet meer zagen. (Handelingen 1:9)

Matteüs en Marcus spreken regelmatig van de tweede komst van Jezus uit de hemel (zie bijvoorbeeld Matteüs 26:64 en Marcus 14:62). Het is moeilijk te zien hoe Jezus uit de hemel kan komen als hij er niet in de eerste plaats naar was opgevaren.

Concluderend moeten we erop wijzen dat de passages Marcus 16:9-20 en Johannes 8:1-11 niet gewist zijn uit de bijbel en later teruggezet zijn zoals Deedat suggereert. In de RSV-vertalingen zijn zij nu in de tekst ingesloten omdat geleerden overtuigd zijn dat zij werkelijk deel van de originele tekst uitmaken. De waarheid in deze zaak is dat in onze oudste geschriften zij in sommige teksten en niet in andere gevonden worden. De RSV-redacteuren knoeiden niet aan de bijbel zoals Deedat suggereerde; zij probeerden slecht om onze oude Engelse vertalingen zo dicht mogelijk tot de oorspronkelijke teksten te brengen; niet zoals de redacteuren van Oethmaans samenstelling van de koran, die het meer opportuun achten om simpelweg iets te vernietigen dat op enig manier verschilde met hun voorkeurtekst.

Tenslotte, het zegt niets te beweren dat alle originele manuscripten – die waarop de boeken van de bijbel voor de eerste keer werden geschreven– nu verloren zijn gegaan omdat hetzelfde geldt voor de eerste teksten van de koran. De oudste tekst van de koran dateert uit dagen na de tweede eeuw na de hidjra en is samengesteld op perkament in het vroege al-mail Arabische schrift. Ander vroege korans zijn in Koeftisch schrift en dateren ook uit die tijd.

6. “Allah” in de bijbel?

Op pagina 22 van zijn boekje “Is de Bijbel Gods Woord?” reproduceert Deedat een pamflet dat verondersteld te laten zien dat het Arabische woord voor God, Allah, gevonden wordt in de Scofield-vertaling van de bijbel. Gelukkig wordt in dit geval het bewijs aan ons gepresenteerd om te bekijken. Een kopie van een pagina van een Scofield-bijbel wordt gereproduceerd en in een voetnoot vinden we dat het Hebreeuwse woord voor God, Elohim, afgeleid is van twee woorden, El (kracht) en Alah (zweren). Het laatste woord wordt verondersteld het bewijs te zijn dat het Arabische woord Allah in de bijbel gevonden wordt!

Een vergezochtere en meer gefantaseerde inspanning om een punt te bewijzen kan nauwelijks worden verzonnen. Het woord in Hebreeuws is ‘alah’, een gewoon woord dat “zweren” betekent. Hoe dit verondersteld wordt te bewijzen dat het woord Allah , dat in het Arabisch God betekent, in de bijbel gevonden wordt is geheel onduidelijk voor ons. Deedats inspanning om de feiten verder te verdraaien in het suggereren dat Elah in Hebreeuws (God betekenend) door de redacteuren van de Scofield-vertaling alternatief gespeld werd als Alah (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.21) neemt onze goedgelovigheid tot een ondraaglijk uiterste. Deze redacteuren identificeren duidelijk het woord als iets anders, in zijn geheel “zweren” betekenend.

Alsof dit niet genoeg was, worden we verplicht om zelfs meer van deze onaangename onlogica te slikken wanneer hij beweert dat de weglating van het woord Allah in de laatste Scofield-vertaling bewijs is dat het woord gewist is in de bijbel van de orthodoxen! (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.21). Wat erg duidelijk is, is dat het in een commentaar in een voetnoot weggelaten is en we kunnen niet begrijpen hoe dit gezien kan worden als een verandering in de bijbeltekst zelf! Ergens anders beweert Deedat dat christenen geen voetnoten als deel van het Woord van God mogen beschouwen (Is de Bijbel Gods Woord?, p.17). Het is erg jammer dat deze man niet de normen kan hanteren die hij van anderen vraagt.

Het is wellicht nuttig om hier te wijzen dat er echter niets unieks is met het woord Allah, evenmin komt het oorspronkelijk van de pagina’s van de koran. In plaats daarvan is het erg duidelijk afgeleid van het Syrische woord Alaha (betekend “God”) dat gewoon gebruik werd onder christenen in preïslamitische tijden (vergelijk de autoriteiten geciteerd door Jeffery in The Foreign Vocabulary of the Qur'an, p.66). Het werd ook gebruikt door Arabieren vóór de islam zoals blijkt uit de naam van Mohammeds eigen vader Abdoellah (dat is “dienaar van God” van abd betekenend “slaaf” en Allah betekenend “God”). Het is ook zeker dat Allah de naam voor God was in preïslamitische poëzie (Bell, The Origin of Islam in its Christian Environment, p.53). Dus is er helemaal niets unieks aan de naam. Gezien deze zaken is het voor ons geheel niet duidelijk wat Deedat probeert te bewijzen of waar zijn opwinding over gaat.

7. Parallelle passages in de bijbel

We behoeven niet uitgebreid stil te staan bij Deedats hoofdstuk “Vernietigende bekentenissen” omdat deze niets dan eerlijke bekentenissen zijn dat de bijbel tekstuele fouten heeft ondergaan zoals we reeds hebben gezien. Omdat we ook gezien hebben dat de koran dezelfde problemen kent, geloven we niet dat er enige verplichting op ons rust om deze afleidingsmanoeuvre serieus te behandelen.

We verbazen ons echter over de grove inaccurate stelling door Deedat met het gevolg dat “Uit meer dan vierduizend verschillende manuscripten waar de Christenen over opscheppen, hebben de kerkleiders er slechts vier geselecteerd die pasten bij hun vooroordelen, en noemden deze het Evangelie van Matteüs, Markus, Lukas en Johannes.”. (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord? , p.24) Opnieuw laat Deedat zijn verbijsterende onwetendheid over dit onderwerp zien omdat deze vierduizend manuscripten kopieën zijn van de 27 boeken die het nieuwe testament uitmaken. Honderden van deze zijn kopieën van de vier evangeliën waarnaar verwezen wordt. Verklaringen zoals deze noodzaken ons om te concluderen dat het boekje geschreven door Deedat, bij ieder voorstellingsvermogen, niet kan worden beschouwd als een wetenschappelijke kritiek op de bijbel, maar meer een uitbundige tirade ertegen door een man wiens onwetendheid passend is door zijn extreme vooroordelen ertegen.

Een dergelijk vooroordeel wordt openlijk blootgelegd op de volgende pagina waar hij beweert dat de vijf boeken van Mozes niet beschouwd kunnen worden als het Woord van God of van Mozes, omdat uitspraken als deze: ‘De Heer zei tot Mozes...’ , in de derde persoon, zeer frequent verschijnen. Omdat Deedat zelfs niet eventjes kan zien dat Mozes zeer waarschijnlijk gekozen heeft om zichzelf in de derde persoon te beschrijven, beweert hij dat deze woorden komen van “een derde persoon, die opschrijft wat hij heeft gezien en gehoord - een verslag van horen zeggen” (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.25).

Als dat zo is, dan moet de koran ook wegvallen als het Woord van God noch dat van een profeet, maar van een “een derde persoon, die opschrijft wat hij heeft gezien en gehoord” vanwege overeenkomstige uitspraken die er in gevonden worden. Bijvoorbeeld:

Wanneer Allah zal zeggen: “O Jezus, zoon van Maria, gedenk Mijn gunst aan u…” Soera 5: 110

We zien geen verschil tussen de uitspraken waar de HERE tot Mozes in de bijbel sprak en waar Allah tot Jezus in de koran sprak. Voorzeker iedere kritiek op de bijbelse manier van uitdrukken geldt ook voor de koran.

Aan het einde schreef Mozes niet zijn eigen “doodsbericht” zoals Deedat beweert. Het 34e hoofdstuk van het boek Deuteronomium was geschreven door zijn opvolger, Jozua de profeet, die ook het boek schreef met dezelfde naam dat onmiddellijk erop volgt.

Deedats zesde hoofdstuk gaat over de authenticiteit van de vier evangeliën. Hij begint door te suggereren dat intern bewijs laat zien dat Matteüs niet de auteur van het eerste evangelie was (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.26) puur omdat Matteüs zichzelf beschrijft in het evangelie als de derde persoon. We hebben reeds gezien hoe zwak deze redeneertrant is. God wordt verondersteld de auteur van de koran te zijn; nu wordt hij op talrijke gebeurtenissen in de derde persoon beschreven. Opnieuw kunnen we niet zien hoe een moslim serieus het auteurschap van enig boek van de bijbel in twijfel kan trekken puur omdat de auteur zichzelf in de derde persoon beschrijft.

Verder een korte analyse van de reproductie van de inleiding op het evangelie van Matteüs door J.B. Phillips in Deedats boekje is erg verrassend. Phillips zegt:

“De vroege overleveringen schreven dit evangelie toe aan de apostel Matteüs, maar bijna alle geleerden vandaag de dag verwerpen deze opvatting. De schrijver heeft simpelweg gebruik gemaakt van de mysterieuze “Q”, welke een verzameling van mondelinge overleveringen zou kunnen zijn geweest.” (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.28)

Iedereen die de bedoeling van de uitdrukking sweet reason weet zal grondig rekening houden met de volgende feiten:

1. De vroege christelijke traditie schrijft unaniem dit evangelie aan Matteüs toe. Het subjectieve geloof van sommige “moderne geleerden” kan niet serieus opwegen tegen het objectieve getuigenis van degenen die leefden in de periode dat dit evangelie voor het eerst gekopieerd en gedistribueerd werd. In elk geval betwijfelen we serieus de beschuldiging dat bijna alle geleerden het auteurschap door Matteüs van dit evangelie verwerpen. Het is alleen een bijzondere school van geleerden die dit doen; degenen die niet geloven in het verhaal van de schepping, die het verhaal van Noach en de zondvloed afschrijven als een mythe, en die de spot drijven met het idee dat Jona ooit drie dagen in de maag van een vis verbleef. We zijn er zeker van dat onze moslimlezers zullen weten, wat ze moeten denken over dergelijke “geleerden”. In tegenstelling, die geleerden die deze verhalen praktisch zonder uitzondering als historisch waar aanvaarden, aanvaarden ook dat Matteüs de auteur van dit evangelie is.

2. Phillips zegt dat de auteur nog gemakkelijk Matteüs genoemd kan worden omdat er geen redelijk alternatief voor het auteurschap van dit evangelie is, noch heeft de geschiedenis van de vroege kerk ooit een andere auteur gesuggereerd.

3. De mysterieuze “Q” is alleen mysterieus omdat het het verzinsel van de verbeelding van moderne “geleerden” is. Het is geen mysterie; het is een mythe. Er is geen bewijs van een historische achtergrond wat dan ook, dat een dergelijke verzameling van mondelinge tradities ooit bestonden.

Tenslotte, we vinden het moeilijk om serieuze aandacht te geven aan Deedats klachten over het feit dat Matteüs van Marcus kopieerde en dat een hoofdstuk in Jesaja 37 in 2 Koningen 19 herhaald wordt. De redenering achter zijn suggestie dat zulke “groothandelsplagiaat” (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.29) uitsluit dat de bijbel het Woord van God is, is uiterst moeilijk te volgen.

Men hoeft alleen de achtergrond van het evangelie van Marcus te weten om door de dwaze lijn van Deedats argumenteren heen te kijken. De kerkvader Papias heeft voor ons vastgelegd dat de apostel Petrus de bron van informatie voor het evangelie van Marcus was.

Petrus had veel meer informatie uit eerstehand over het leven van Jezus dan Matteüs. Petrus’ conversatie wordt in hoofdstuk 4 van het Matteüsevangelie beschreven waar Matteüs’ conversatie slechts in hoofdstuk 9 verschijnt; lang nadat veel gebeurtenissen die de apostel Petrus waarnam, al plaats hadden gevonden.

Verder was Petrus vaak bij Jezus op momenten dat Matteus dat niet was. De eerste was getuige van de Verheerlijking (Marcus 9:2) en was aanwezig in de tuin van Getsemane (Marcus 14:33) terwijl Matteüs bij beide gebeurtenissen absent was.

Matteüs kon nauwelijks een betrouwbaarder bron voor zijn evangelie vinden en, omdat hij kopieerde vanuit een bijbelse, schriftuurlijke tekst, zien we niet hoe zijn evangelie de stempel van autoriteit en echtheid kan verliezen.

Als Deedat kon aantonen dat de bijbelvertellingen zoals hij die produceert parallellen hadden in buitenbijbelse werken voorafgaand aan de evangeliën, waar dergelijke werken bekend waren als fabel- en sprookjesverzamelingen, zouden we zijn punten serieuzer nemen. In plaats daarvan, terwijl dergelijke parallellen eenvoudig in bijbelse gevallen missen, worden er in de koran veel verhalen als waarheidsgetrouw gepresenteerd die eigenaardige parallellen vertonen met preïslamitische fabels en sprookjes. We zullen slecht één voorbeeld bekijken:

De koran doet verslag van de moord van Abel door zijn broer Kaïn (Soera 5:27-32) wat ook in de bijbel in het Genesis gevonden kan worden. Op één punt vinden we echter een ongewone uitspraak die geen parallel in de bijbel heeft:

Toen zond Allah een raaf, die in de grond krabde, om hem te beduiden, hoe het lijk van zijn broeder te verbergen. (Soera 5:31)

In een joods fabel- en folkloreboek, lezen we echter dat Adam weende voor Abel en niet wist wat te doen met zijn lichaam totdat hij een raaf in de grond zag krassen en zijn dode metgezel zag begraven. Hierdoor besloot Adam te doen zoals de raaf deed. (Pirke Rabbi Eliezer, hoofdstuk 21).

In de koran is het Kaïn die de raaf ziet en in het joodse boek is het Adam, maar ongeacht dit kleine verschil, is de overeenkomst tussen de verhalen onbetwistbaar. Zoals het joodse boek de koran voorafging lijkt het dat Mohammed het verhaal plagieerde en, met enkele van pas komende aanpassingen, in de koran neerschreef als onderdeel van de goddelijke openbaring! Als deze conclusie niet juist is, willen we graag daar sterke redenen voor horen; in het bijzonder wanneer we het volgende vers in de koran bekijken:

Deswegen schreven Wij de kinderen Israëls voor, dat wie ook een mens doodt, behalve wegens het doden van anderen of het scheppen van wanorde in het land, het ware alsof hij het gehele mensdom had gedood, en voor hem, die iemand het leven schenkt, alsof hij aan het gehele mensdom het leven heeft geschonken. (Soera 5.32)

Op het eerste gezicht lijkt dit vers geen verband te hebben met de voorgaande vertelling. Waarom het leven of dood van iemand zou zijn als de redding of vernietiging van de gehele mensheid, is in zijn geheel niet duidelijk. Wanneer we ons wenden tot een andere joodse traditie, vinden we echter de link tussen het verhaal en wat volgt. We wenden ons tot De Mishna zoals vertaald dor H. Danby en daar lezen we deze woorden:

We vinden het gezegd in het geval van Kaïn die zijn broer vermoorde. De stem van uw broeders bloederen riep (Genesis 4:10). Hier wordt niet gezegd bloed in het enkelvoud, maar bloederen in het meervoud, dat is, zijn eigen bloed en het bloed van zijn zaad. De mens werd alleen geschapen om hem te laten zien dat wie een singel individu vermoord, gerekend zal worden alsof hij het gehele ras gedood heeft, maar degene die het leven van een singel individu redt, gerekend zal worden alsof hij het gehele ras heeft geredt. (Mishna Sanhedrin, 4.5)

Volgens de joodse rabbi die deze woorden schreef betekent de meervoudige bloederen in bijbel niet alleen het bloed van één man maar van zijn gehele nageslacht. We beschouwen zijn interpretatie als hoog speculatief maar, zoals het mag zijn, worden we gebonden te vragen, hoe het kan dat de veronderstelde openbaring van Allah in de koran een voortreffelijke herhaling van de geloofstellingen van de rabbi’s is. We kunnen alleen concluderen dat Mohammed de volkswijsheid van een joodse bron plagieerde zonder te laten zien (of zelf te weten!) waar de link vandaan komt.

Door deze vergelijking is het duidelijk wat Mohammed tot deze algemene verdraaiing leidde: hij had blijkbaar deze regel ontvangen van zijn informanten toen zij hem vertelden over deze speciale gebeurtenis. (Geiger, Judaism and Islam, p.8l)

De buitengewone volgorde in het verhaal van de raaf in zowel de koran als de joodse folklore en de daaropvolgende filosofie over de gevolgen van de moord van één man samen met zijn zaad, suggereren duidelijk dat Mohammed afhankelijk was van bepaalde informanten voor zijn informatie en dat deze verzen niet mogelijk van God konden komen. Deze conclusie kan moeilijk worden weersproken:

Het verhaal van ’s werelds eerste moord voorziet een erg informerend voorbeeld van de invloed van een jood achter de schermen. (Guillaume, “The Influence of Judaism on Islam”, The legacy of Israel, p. 139)

In plaats van munt te slaan uit de bijbelpassages die elders in de bijbel parallellen hebben, zou Deedat ons beter een alternatieve uitleg kunnen geven waarom de koranpassages verassend overeen komen met en op duidelijke wijze vertrouwen op de joodse fabel- en folkloreboeken.

Hij sluit zijn hoofdstuk af door degenen geloven dat ieder woord, komma en punt van de bijbel Gods Woord als “bijbelbonkers” te beschrijven (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.33). Zeker hebben we geen sympathie voor fanatici die dergelijke extreme beweringen voor de bijbel doen maar, in het licht van het bewijs dat we tot dusver bestudeerd hebben, kunnen we alleen antwoorden dat die gelijke fanatieke moslims die tegen al het bewijs in, op dezelfde manier tevergeefs gelijksoortige extreme beweringen voor de koran doen, met dezelfde afwijzing bekeken moeten worden en verdienen te worden bespot als “koranbonkers”!

8. Veronderstelde tegenstrijdigheden in de bijbel

Deedat begint zijn zevende hoofdstuk “De vuurproef” met een bewering dat er een tegenstrijdheid zit tussen 2 Samuël 24:1, waar we lezen dat de HEER David hiertoe bewoog om Israël te tellen, en 1 Kronieken 21:1, dat zegt dat het satan was die hem daartoe prikkelde. Iemand die een behoorlijke kennis van zowel de bijbel als de koran heeft zal onmiddellijk waarnemen dat Deedat niets aan het blootleggen is dan zijn hopeloze inadequate kennis van een speciaal kenmerk van de theologie van beide boeken. In de koran zelf vinden we gelijke passages die veel licht op dit onderwerp laten schijnen:

Ziet gij niet dat Wij duivelen over de ongelovigen hebben losgelaten om hen aan te sporen? (Soera 19:83)

Hier lezen we dat Allah satans naar ongelovigen zond. Daarom, waar God het is die hen tot verwarring leidt, gebruikt Hij satans om hen hiertoe te prikkelen. Op precies dezelfde manier was het God die zich tegen David keerde en satan gebruikte om hem te prikkelen Israël te tellen. Net zo lezen we in het boek Job in de bijbel dat satan macht was gegeven over Job (Ayoeb in de koran) om hem te treffen (Job 1:12) maar dat God later sprak alsof Hij het was die Zich tegen hem keerde (Job 2:3). Wanneer de satan mensen prikkelt, kan de handeling ook indirect beschreven worden als de handeling van God omdat zonder zijn toestemming satan niets kan bereiken. Dit citaat van Zamakshari’s commentaar op soera 2:7 (Allah had hun gehoor en hart gesloten) zou voldoende moeten zijn als het laatste woord over deze zaak:

Het is nu in werkelijkheid satan of de ongelovige die het hart heeft gesloten. Echter, omdat het God is die hem de vaardigheid en de mogelijkheid om dit te doen gaf, wordt het afsluiten aan hem toegeschreven net zoals een handeling die Hij veroorzaakt. (Gatje, The Qur'an and its Exegesis, p. 223)

Het lijkt dat nieuwelingen zoals Deedat een les in korantheologie zouden moeten volgen van erkende geleerden zoals Zamakshari voordat zij zichzelf blootstellen aan spot door onverantwoorde aanvallen op de bijbel te doen.

Deedat verdere punten over de drie of zeven jaren van plagen in 2 Samuël 24:13 en 1 Kronieken 21:11 en andere gelijke verschillen worden allen gerekend als kleine kopiefouten waar schrijvers foutief een cijfer voor een ander cijfer namen. Bijvoorbeeld in Hebreeën wordt een erg klein woord gebruikt voor 2000 in 1 Koningen 7:26 en het is opvallend gelijk aan het nummer 3000 gevonden in 2 Kronieken 4:5 (zie Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.42). Aan iedere objectieve onderzoeker is het duidelijk dat een schrijven in het laatste geval 2000 foutief nam voor 3000. In alle gevallen geprobeerd door Deedat hebben we te maken met kleine kopiefouten gemakkelijk als zodanig te identificeren en geen tegenspraken in de normale zin van het woord zoals hij suggereert. Niemand heeft ons ooit laten zien wat de gevolgen van deze verwaarloosbare kleine fouten op de inhoud van de bijbel als geheel zijn.

We kunnen even gemakkelijk veronderstellen dat er een tastbare tegenstrijdigheid in de koran zit, waar één dag met God als duizend jaar naar onze berekening wordt beschreven (Soera 32:5), waar in een eerdere soera een dergelijke dag als duizenden jaren wordt beschreven (Soera 70:4). In plaats van heftig een rede te houden over het feit dat 2 Kronieken 9:25 spreekt over vierduizend hengsten terwijl 1 Koningen spreekt over veertigduizend, wat hij beschrijft als een schrikbarend verschil (zoals vermeld in de bron!) van 36000 (Is de Bijbel Gods Woord?, p.44), zou Deedat er beter aan doen het schrikbarender verschil van 49000 hele jaren uit te leggen die in de koran snel verdwenen uit de berekening van een dag met God.

9. Pornografie in de bijbel?

In zijn volgende hoofdstuk maakt Deedat veel van het verhaal van Juda’s incest met Tamar (Genesis 38) en van gelijke verhalen in de bijbel (zoals Lots incest met zijn dochters) en suggereert dat de bijbel niet het Woord van God kan zijn omdat dergelijke verhalen erin worden gevonden.

We vinden deze redeneerlijn uiterst moeilijk te volgen. Zeker een boek dat beweert het Woord van God te zijn, kan niet worden verworpen als zodanig omdat het mensen – zelfs de beste van hen - op hun slechtst toont. Alle verhalen waar Deedat naar verwijst hebben met de verdorvenheid van de mensheid van doen en hoe de openhartige aan de kaakstelling van de zonden van mensen de bewering van de bijbel om het Woord van God te zijn, kan aantasten, valt niet te begrijpen. Door de bijbel heen wordt God als absoluut heilig, volmaakt rechtvaardig en wonderbaarlijk liefhebbend getoond. Erg opvallend suggereert Deedat nergens dat het karakter van God in de bijbel verwijten verdient en zeker, dit is alles waar we werkelijk bezorgd om zijn wanneer het gaat om te bepalen of een boek het Woord van God is. Als het boek ongereserveerd de zonde van mensen voor wat zij zijn bloodlegt en weigert om de excessen van zelfs de besten onder hen toe te dekken, heeft het zeker een erg eerlijke aanspraak om Gods Woord te zijn; omdat het gaat over zijn lof en niet de lof van mensen. Het de glorie van God waar de bijbel over gaat; niet de nietige glorie van mensen!

Wat ook opvalt, is dat Deedat gemakshalve één verhaal in de bijbel over het hoofd ziet dat een veel grotere zondigheid openbaart dan dat hij koos om te behandelen. In 2 Samuël 11 lezen we dat David Bathseba zag baden, haar tot hem bracht en overspel met haar pleegde. Daarna, toen zij zwanger was van een kind, liet David haar echtgenoot Uriah doden en nam haar als zijn eigen vrouw.

Het verhaal is op zijn minst in zijn zondigheid gelijk aan alle verhalen waar Deedat naar verwijst maar hij koos zorgvuldig om het weg te laten. Waarom? Omdat de koran er ook naar verwijst. We lezen in de 38e soera dat twee mannen voor David verschenen en degene die 99 ooien had eiste de ene ooi die de andere voor zichzelf had. David antwoordde vinnig dat degene die 99 ooien had, gezondigd had tegen de ander om zijn ene ooi te eisen. Na deze gebeurtenis lezen we echter dat David realiseerde dat de gelijkenis tegen zichzelf was, en de koran citeert Allah die over hem zegt:

En David bemerkte, dat Wij hem hadden beproefd, daarom vroeg hij om vergiffenis van zijn Heer en zich tot Hem wendend, viel hij in gebed neder. Daarom gaven Wij hem bescherming… (Soera 38:24-25)

Net zoals met het verhaal van Kaïn en Abel hebben we een vage volgorde van gebeurtenissen die geen duidelijke verbinding hebben met wat eraan vooraf gaat. Hoe beproefde God David en wat had gedaan dat hij berouwde toonde waarvoor hij Gods vergeving ontving? We moeten ons voor een antwoord tot de bijbel wenden. In 2 Samuël 12 lezen we dat de profeet Nathan tot David kwam en hem vertelde over een rijke man die kudden lammeren had maar, toen hij voor een maaltijd er één nodig had, hij het ene kostbare lam van een van zijn dienaren in plaats nam. David was boos op de rijke man maar Nathan zei tot hem:

‘Die man, dat bent u! Dit zegt de HEER, de God van Israël: Ik was het die je zalfde tot koning van Israël, ik was het die je redde uit de greep van Saul. 8 Have en goed van je heer, en de vrouwen van je heer erbij, heb ik jou in de schoot geworpen; de heerschappij over Israël en Juda heb ik aan jou overgedragen. Als dat je te weinig is, zal ik er nog het een en ander aan toevoegen. 9 Waarom heb je dan mijn geboden met voeten getreden door iets te doen dat slecht is in mijn ogen? De Hethiet Uria is door jouw toedoen gedood. Je hebt hem zijn vrouw afgenomen en hem in de strijd tegen de Ammonieten laten vermoorden. (2 Samuël 12:7-9)

Het is nu duidelijk hoe God David beproefde. Hij had meer dan hij zou kunnen wensen en een keur van vrouwen, maar had de ene vrouw van zijn dienaar voor zichzelf genomen. Toen David tot Natan antwoordde: “Ik heb gezondigd tegen de HEER.”, zei Natan tegen David: “De HEER vergeeft u die zonde.” (2 Samuël 12:13). De verhalen zijn in de koran en de bijbel zo gelijk dat zij duidelijk verwijzen naar dezelfde oorzaak; Davids overspel met Bathseba. We moeten slechts twee dingen hierover zeggen. Allereerst, Deedat koos blijkbaar om dit verhaal van Davids verdorvenheid links te laten liggen omdat hij wist dat het een vervolg in de koran had. Ten tweede, het feit dat de koran het bijbelse verhaal behoudt toont dat er geen geloofwaardig bezwaar kan zijn tegen overeenkomstige verhalen waar het wangedrag van andere profeten uiteen worden gezet in de christelijke bijbel.

Alle profeten waren mensen van vlees en bloed en vielen net zo waarschijnlijk in grote zonde als ieder ander mindere macht, en de bijbel kan niet eerlijk worden bekritiseerd voor hen geen genade te besparen in het blootleggen van hun daden. Zelfs Mohammed was een man van passies gelijk aan die van iedere man en, hoewel hij op een bepaald moment negen vrouwen tegelijkertijd had, kon hij zijn begeerte voor gemeenschap met wie hij wilde niet beteugelen. Toen soera 33:51 werd “geopenbaard”, die hem goddelijke recht gaf om te ontvangen en weg te sturen wie hij wenste, werd zijn favoriete vrouw Aïsja gedwongen te commentariëren:

Ik voel dat uw Heer zich haast in het vervullen van uw wensen en verlangens. (Sahieh al-Boechari, Vol.6, p.295).

Jezus Christus was de enige man die leefde die niet overgegeven was aan de grillen, begeerten en mislukkingen van andere mensen. Deedat vraagt, in het licht van 2 Timoteüs 3:16, onder welke koppen we de verhalen die hij noemt kunnen classificeren. Ik wil mij graag verplichten tot een antwoord:

1. Doctrine. Alle mensen zijn zondaren, inclusief de profeten en de beste mensen. Allen hebben vergeving nodig die komt door de genade van God in Jezus Christus.

2. Terechtwijzing. Mensen kunnen zondigen tegen God zonder de gevolgen op te lopen. Het is erg interessant te zien dat onmiddellijk na het verhaal van Juda’s incest, de enige zoon van Jacob over wie we veel horen Jozef is; de enige zoon die in het boek Genesis onberispelijk blijft. Hij triomfeerde vanwege zijn geloof, terwijl zijn minder gefortuneerde broeders de knie voor hem moesten buigen en hem smeekten om hun eten te geven om te overleven.

3. Correctie. Hoewel God ons onze zonden vergeeft, laat hij ons de gevolgen ondergaan voor ons bestwil. David was zijn overspel vergeven maar hij leed vier ernstige verliezen in zijn leven als gevolg van zijn zonde. Niettemin diende dit om hem te corrigeren want hij deed nooit iets in de verre vertste ergs als dit opnieuw.

4. Instructie in Rechtvaardiging. Al deze gebeurtenissen laten zien dat de mens geen inherente rechtvaardiging heeft maar slecht de meest verschrikkelijke potentie, gegeven de gelegenheid, om de slechtste zonden te plegen. We moeten in plaats daarvan de rechtvaardiging van God zoeken die komt door geloof in Jezus Christus. Na berouw te hebben getoond van de verschrikkelijke misdaad die hij had gepleegd, bad David:

Schep mij een rein hart, O God,
En vernieuw in mijn binnenste een vaste geest;
Verwerp mij niet van uw aangezicht,
En neem uw heilige Geest niet van mij;
Hergeef mij de blijdschap over uw heil,
En laat een gewillige geest mij schragen.
Psalm 51:10-12

Zondaren kunnen de rechtvaardiging van God verkrijgen door berouw te tonen over hun zonden, Gods vergeving te zoeken en hem te vertrouwen voor hun redding. Zoals de apostel Petrus het zo goed zegt:

‘Keer u af van uw huidige leven en laat u dopen onder aanroeping van Jezus Christus om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de heilige Geest u geschonken worden(Handelingen 2:38)

10. De stamboom van Jezus Christus

Deedat begint zijn laatste hoofdstuk met een suggestie dat er een tegenstelling tussen de stambomen van Jezus in de evangeliën van Matteüs en Lucas is, simpel omdat er een groot aantal verschil in namen zit dat door de twee schrijvers genoemd worden. Voor Deedat bewijst dit onderscheid tussen deze lijsten onmiddellijk dat “beide schrijvers verdraaide leugenaars zijn” (Deedat, Is de Bijbel Gods Woord?, p.54). Het stelt onze goedgelovigheid op de proef, aan te nemen dat mannen die pijnlijk het heiligste en meest ware onderwijs ooit aan de mensheid gegeven, “verdraaide leugenaars” zouden blijken te zijn zoals Deedat beweert.

Gelukkig delen we Deedats vooroordeel tegen de bijbel niet en zijn in staat om deze vraag objectief te benaderen. Ten eerste is het vanzelfsprekend dat ieder mens twee stambomen heeft – één via zijn vader en één via zijn moeder. Jozef was niet de fysieke vader van Jezus maar hij werd in haar plaast genoemd als zijn vader omwille van zijn stamboom, omdat alle joden hun stambomen via hun vaders rekenen.

Daarom beschrijft Matteüs, zonder veel drukte, de stamboom van Jezus via Jozefs lijn en concentreert zich, in zijn daaropvolgende geboortevertelling van Jezus, op Jozefs rol als zijn natuurlijke beschermer en als de vrouw van Maria zijn moeder.

Deedat noemt terloops dat, volgens Lucas 3:23, Jozef een “vermeende” vader van Jezus was (Is de Bijbel Gods Woord?, p.52) zonder verder commentaar te geven. Hier, in dit ene woord, ligt de sleutel van Jezus in het Lucasevangelie. In de lijst van voorouders die hij noemt vinden we geen vrouw. Hoewel hij zich op Maria’s rol in de geboorte van Jezus concentreert, als het over haar stamboom gaat, beschrijft hij Jezus niet als de zoon van Maria maar als de veronderstelde zoon van Jozef, omwille van het in stand houden van een mannelijke stamboom werd Jozef in haar plaats genoemd. Lucas heeft erg voorzichtig het woord “naar men meende” in zijn stamboom bijgevoegd zodat er geen verwarring over kon zijn en dat zijn lezers konden weten dat het niet de werkelijke stamboom van Jozef was die beschreven werd. Deze erg simpele uitleg neemt onmiddellijk de veronderstelde tegenstrijdigheden en problemen weg.

Zelfs ondanks dat de ware feiten sinds eeuwen uitgelegd worden, blijven mensen verblind door vooroordeel deze kinderachtige beschuldiging van contradictie uiten tegen de schrijvers Matteüs en Lucas. (Finlay, Face the Facts, p.102)

Deedat, zich inspannend om zijn bewering te blijven volhouden dat er een tegenspraak tussen de evangelieschrijvers is, beschuldigt ook Matteüs van het geven van Jezus van een lage afkomst door het noemen van zekere “overspeligen en nakomelingen van incest” (Is de Bijbel Gods Woord?, p. 52) als zijn voorvaders, alsof dit zijn gehele puurheid en heiligheid aantastte.

Als we het evangelie van Matteüs onderzoeken zullen we vier vrouwen vinden die genoemd worden in de stamboom van Jezus. Zij zijn: Tamar, die incest met Juda pleegde; Rachab, die een hoer en een heiden was; Ruth, die ook een heiden was; en Bathseba, die een overspeler was. Het is veelbetekenend dat Matteüs de vier vrouwen die morele en ethische tekortkomingen hadden in de stamboom van Jezus noemt. Hij heeft dit waarschijnlijk zo weloverwogen en duidelijk gedaan en niet er aan gedacht dat hij Jezus daarmee aan het onteren is. Als er een stigma aan een dergelijke afkomst verbonden was, zou hij zeker enkele van de heiligere vrouwen waar hij van afstamde hebben genoemd, zoals Sara en Rebekka. Waarom koos hij zo specifiek de vier vrouwen die de “puurheid” van zijn afkomst verstoorden? Matteüs geeft ons snel zijn eigen antwoord. Toen de engel tot Jozef kwam zei die over het te verwachten kind:

Geef hem de naam Jezus, want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden. (Matteüs 1:21)

Het was precies voor mensen als Tamar, Rachab, Ruth en Bathseba dat Jezus in de wereld kwam. Hij kwam om zulke mensen te verlossen van hun zonde en om zijn redding beschikbaar te stellen voor alle mensen, zowel joden als heidenen. Zoals hij zelf eens tot de joden en tot zijn discipelen zei:

‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel. 13 Overdenk eens goed wat dit wil zeggen: “Barmhartigheid wil ik, geen offers.” Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’
( Matteüs 9: 12-13)

Als u, de lezer, denkt dat de religieuze inspanningen die u over de jaren heen gedaan hebt, tellen voor enige vorm van rechtvaardiging voor God en dat uw zonden vergoeilijkt zullen worden door een God die weinig aandacht schenkt waarop deze zijn heiligheid confronteren, ga dan met uw vergeefse zoektocht voor zelfrechtvaardiging verder. Er is niemand die u kan helpen.

Maar als je weet dat je zonden vele zijn, als je je ware zelf hebt ontdekt en gezien hebt dat er geen rechtvaardiging in je is dan alleen grove verdorvenheid; als je zo eerlijk ten opzichte van jezelf bent door deze feiten te erkennen, keer je dan tot Jezus omdat hij kwam om mensen als jou te redden en hij is in staat om je te reinigen en je te bevrijden van al je zonden.

We stellen niet voor om uitgebreid Deedats vragen te behandelen over de auteurs van de bijbelboeken. Jezus bevestigde dat alle boeken van het oude testament zoals ontvangen door de joden, het geïnspireerde en gezaghebbende Woord van God waren, voortdurend citerend uit hen en verklaarde dat de Schriften, zoals door hen ontvangen, niet gebroken konden worden (Johannes 10:35), en de Heilige Geest heeft uniform getuigd door alle geledingen van de christelijke kerk van de gelijke autoriteit van de boeken van het nieuwe testament.

De koran geeft eveneens, zoals we zagen, volledig steun aan de geschriften van de joden en de christenen in Mohammeds tijd als zijnde de ware Tauraat en Indjiel, het echte Woord van God. Deze boeken waren het oude testament en het nieuwe testament zoals we hen kennen. Niemand kan oprecht aan deze feiten twijfelen.

11. Conclusie

We kunnen slechts uit alles wat gezegd is één conclusie trekken: Deedat is er niet in geslaagd om de bijbel in het diskrediet te brengen als het Woord van God. Zoals Joommal voor hem, heeft hij alleen zichzelf bloodgelegd als een onwaardige kritiekaster van de christelijke geschriften.

Verder is het triest om de negatieve geest en houding waar te nemen die op iedere pagina van zijn boekje aanwezig is. Nergens is er een poging gedaan om de inhoud van de bijbel objectief te beschouwen. Niet één keer wordt er een goed woord over de bijbel gezegd en het verbaast ons dat iemand de bijbel kan lezen en een verhandeling kan schrijven dat puur afkrakend is. Vanaf de eerste pagina tot de laatste wordt de lezer geconfronteerd met een geest van overdreven vooroordeel, werkelijk onwaardig voor een zelfuitgeroepen “bijbelgeleerde”.

Op pagina 41 van zijn boekje dringt hij zijn lezer om een gratis bijbel van ons genootschap te verkrijgen. Ik besloot op een dag één van de vele moslims te bezoeken die, als gevolg, ons geschreven had om een bijbel en zag dat deze jongeman Deedats advies gevolgd had om alle vermeende tegenstrijdigheden en pornografische passages te markeren. Hij verspilde geen tijd in het vinden van de teksten waarnaar hij op zoek was, die Deedat tevergeefs hem beloofd had om “elke missionaris of Bijbelgeleerde die uw kant uit komt te weerleggen en te verwarren!” (Is de Bijbel Gods Woord?, p.41). Naast deze teksten had de jongeman echter geen inspanning genomen om de bijbel te lezen of uit te zoeken wat hij werkelijk leert.

We hoopten dat de geest van de Kruistochten nu was begraven maar het lijkt dat bepaalde moslimauteurs vastbesloten zijn om het in de harten van de huidige moslimjeugd te laten herleven. Zeker iedere oprechte moslim zal verzekeren dat een dergelijke benadering uiterst twijfelachtig is. Welke winst kan verkregen worden door een boek aandachtig te lezen met geen ander doel dan er fouten in te vinden? Wat voor soort van mentaliteit is dit dat mensen motiveert om niets dan vermeende fouten in een boek te zoeken voordat zij zelfs ook maar één woord erin gelezen hebben? Een christelijke auteur zei eens treffend over de bijbel:

Het is dus een wonderlijke Woord dat God de mensheid gaf. Zijn diepte en schoonheid zullen groots worden gemist door degenen die hem alleen lezen met ogen om te bekritiseren. (Young, Thy Word is Truth, p. 138)

Ik word vaak bemoedigd, brieven te ontvangen van moslims die vragen om bijbels en die een erg diep respect ervoor tonen en ben ook aangespoord te ontdekken dat er ook andere moslimauteurs in de wereld zijn die een verschillende benadering tot ons heilig boek hebben. De Islamic Foundation, een welbekende moslimorganisatie die veel boeken over de islam publiceert, heeft een veel volwassener en respectabeler houding ten aanzien van de bijbel aangenomen. Het moedigt alle moslims aan om net zo te doen en het zegt het volgende over het christelijke geloof:

De belangrijke behoefte voor een moslim om het christelijke geloof te bestuderen vereist geen onderstreping… Terwijl de islam door veel christelijke studenten wordt bestudeerd, hebben weinig moslims het bestuderen van christendom als een serieuze taak opgenomen... De situatie waarin moslims zichzelf vandaag de dag vinden vraagt dat zij het christelijke geloof bestuderen. ... Zeker de beste benadering om het christelijke geloof te bestuderen is het raadplegen van zijn eigen bronmateriaal, en het analyseren van de gedachten en presentatie van zijn aanhangers, in plaats genoegen te nemen met goedkope polemieken zoals enkele betreurenswaardige moslimschrijvers uit het verleden deden. (Ahmad Von Denffer, General and Introductory Books on Christianity, p.4)

Wat zijn dit ware woorden van wijsheid! Helaas, zoals we hebben gezien, zijn het niet alleen sommige moslimgeleerden uit het verleden die genoegen nemen met goedkope retoriek tegen de bijbel. Het gaat vandaag de dag door, door soortgenoten van Deedat en Joommal. We kunnen alleen de sentimenten in het citaat dat we gaven benadrukken en moeten tot onze moslimlezers zeggen dat zij niet anders dan een grondige verstoorde kijk op het christelijke geloof zullen verkrijgen van boekjes zoals het boekje dat we met deze publicatie hebben weerlegd.

Zoals de wijzere moslim zei, de beste manier voor moslims om een waar begrip van het christelijke geloof te verkrijgen is het verkrijgen van boeken geschreven door christenen die er werkelijk in geloven. Dit citaat verdient de aandacht van alle oprechte moslims:

Er is geen reden waarom zij die gevestigd zijn in hun geloof niet de bijbel zouden moeten lezen. Deze zin zou genomen kunnen zijn door degenen die in hun sterke geloof in de islam betuigen. Het bezit van de koran moet moslims niet afhouden om kennis te nemen van boeken van een dergelijk uniek historisch, moreel en onderwijzend belang voor alle mensen zoals de bijbel. Veel moslims hebben eerst, door onwetendheid, de bijbel verworpen, en later bij het leren van zijn ware inhoud hebben hem als hun kostbare schat gekoesterd. (Harris, How to Lead Moslems to Christ, p.l7)

We willen graag een gratis bijbel geven aan iedere moslim die hem openlijk zal lezen met een oprechte begeerte om te ontdekken wat hij werkelijk leert, die hem niet op iedere manier zal ontsieren zoals Deedat aanbeveelt door zijn teksten met kleur te onderstrepen (Is de Bijbel Gods Woord?, p.41), en die hetzelfde respect zal laten zien dat hij graag wil dat christenen voor de koran tonen. Degenen die Deedat vooroordelen delen, dienen zich echter niet te kwellen om een bijbel te openen tenzij zij hun houding er tegenover veranderen. Zij zijn als degenen waar de koran over spreekt wanneer hij zegt dat hun gelijkheid is als de gelijkheid van de ezel die boeken draagt (Soera 62: 5). Zoals de ezel onbewust is van de waarde van lading op zijn rug, zo zijn zulke mensen onwetend van de spirituele schat die zij in hun ongewassen handen hebben genomen.

Moge God Almachtig, in zijn grote genade en liefde, geven dat we allen mogen komen tot de kennis van zijn heilige waarheid – en dat we bereid mogen zijn die te zoeken waar die ook gevonden kan worden. Dat alle moslims die het immense voorrecht hebben van het bezit van een bijbel zijn glorieuze waarheden en stralende pracht mogen ontdekken door hem openlijk te lezen met een oprechte begeerte zijn leringen en leiding te kennen en te begrijpen.

Bibliografie

Boeken en pamfletten:

Abidi, S A A - Discovery of the Bible. (Karachi, Pakistan. 1973)

Adelphi, G and Hahn, E - The Integrity of the Bible according to the Qur'an and Hadith. (Henry Martyn Institute, Hyderabad, India. 1977)

Brown, D - The Christian Scriptures. (Christianity and Islam Series No. 2, S.P.C.K., London, England. 1968)

Bruce, F F - The Books And The Parchments. (Pickering and Inglis Ltd., London, England. 1971)

- The New Testament Documents. (Inter Varsity Press, London, England. 1970)

Burton, J - The Collection of the Qur'an. (Cambridge University Press, Cambridge, England. 1977)

Deedat, A - Is the Bible God’s Word? (Islamic Propagation Centre, Durban, South Africa. 1980)

Fellowship of Isa - God's Word HAS Never Been Changed. (Fellowship of Isa, Minneapolis, USA. 1981)

Gaussen, L - Divine Inspiration of the Bible. (Kregel Publications, Grand Rapids, USA. 1971)

Gilchrist, J- Evidences for the Collection of the Qur'an. (Jesus to the Muslims, Benoni, South Africa. 1984)

Jadeed, I - The Infallibility of the Torah and the Gospel. (Centre for Young Adults, Basel, Switzerland. 1978)

Jeffery, A - Materials for the History of the Text of the Qur'an. (AMS Press, New York, USA. 1975)

The Foreign Vocabulary of the Qur'an. (Al-Biruni, Lahore, Pakistan. 1977)

The Qur'an as Scripture. (Books for Libraries, New York, USA, 1980)

Joommal, A S K The Bible: Word of God or Word of Man? (Islamic Missionary Society, Johannesburg, South Africa. 1976)

Muir, Sir W - The Beacon of Truth. (Religious Tract Society, London, England. 1894)

The Coran: Its Composition and Teaching. (S.P.C.K., London, England. 1878)

Pfander, C G The Mizan ul Haqq; or, Balance of Truth. (Church Missionary House, London, England. 1867)

The Mizanu'l Haqq ('Balance of Truth'). (W St Clair-Tisdall edition, Religious Tract Society, London, England. 1910)

Scroggie, W G Is the Bible the Word of God? (Moody Press, Chicago, USA. 1922)

Shafaat, A The Question of Authenticity and Authority of the Bible. (Nur Media Services, Montreal, Canada. 1982)

Shenk, Dr D W - The Holy Book of God. (Africa Christian Press, Achimota, Ghana. 1981)

Tisdall, W St Clair - Muhammadan Objections to Christianity. (S.P.C.K., London, England. 1911)

The Original Sources of the Qur'an. (SPCK, London, England, 1905)

The Sources of Islam. (T & T Clark, Edinburgh, Scotland. 1901)

Young, E J - Thy Word is Truth. (Banner of Truth Trust, London, England)


Voetnoten

[1]        Opvallend is te zien dat in de Nedelandse vertaling van Deedats boekje een koraninterpretatie wordt gebruikt waarin het betreffende woord vertaald wordt als ‘genomen’ (in het Engels equivalent aan taken).