Boechari Boek 86
Volume 9, Boek 86, Nummer 102:
'Aïsja vermeldt:
Allah’s apostel hield van zoetigheid evenals van honing, en wanneer hij klaar was met het Asr gebed (namiddaggebed), bezocht hij zijn vrouwen en verbleef bij hen. Eens bezocht hij Hafsa en bleef langer bij haar dan gebruikelijk, zodat ik ernaar vroeg. Men zei tegen mij: “Een vrouw van haar stam gaf haar als een gift een lederen huid waarin een honingdrank zat en zij gaf er wat van aan de apostel van Allah om te drinken.” Ik zei: “Bij Allah, laten we hem voor de gek houden.” Ik vertelde het verhaal aan Sauda (de vrouw van profeet) en zei tegen haar: “Wanneer hij bij u naar binnengaat, zal hij dichtbij u zijn, waarna u tegen hem moet zeggen: “O Apostel van Allah! Hebt u maghafir (een vies ruikende gom) gegeten?” ij zal zeggen: “Nee.” Dan zegt u tegen hem: “Wat is dat voor vieze geur?” Het komt erg hard aan voor de apostel van Allah dat zijn lichaam stinkt. Hij zal zeggen: “Hafsa heeft me een honingdrank gegeven.” Dan moet u tegen hem zeggen: “De honing moet van bijen komen die bij de Al-‘Oerfoet (een vies ruikende bloem) geweest zijn.” “Ook ik, zal hem hetzelfde vertellen. En u, O Safia, vertelt hem hetzelfde.”
Dus toen de profeet bij Sauda naar binnen ging (het volgende is echt gebeurd) zei Sauda: “Bij hem en behalve hem niemand het recht heeft te worden aanbeden, stond ik op het punt hem te zeggen wat u mij verteld had om te zeggen terwijl hij nog bij de deur was, omdat ik bang voor u was. Maar toen Allah's apostel dichtbij mij kwam, zei ik tegen hem: “O apostel van Allah! Hebt u maghafir gegeten?” Hij antwoordde: “Nee” Ik zei: “Waar komt die geur vandaan?” Hij zei: “Hafsa heeft mij een honingdrank gegeven.” Ik zei: “De bijen moeten aan de Al-‘Oerfoet gezogen hebben.” “Toen hij bij mij naar binnenging, vertelde ik hem hetzelfde, en toen hij bij Safia naar binnenging, vertelde ook zij hem hetzelfde. Toen hij Hafsa opnieuw bezocht, zei zij tegen hem: “O apostel van Allah! Zal ik u een honingdrank geven?” Hij zei: “Ik heb er geen zin in.” Sauda zei: Soebhan (glorie tot) Allah! Wij hebben hem ervan (de honing) afgebracht.” Ik zei tegen haar: “Wees stil.”