Boechari Boek 74
Volume 8, Boek 74, Nummer 258:
Verteld door Sahl bin Sa’d:
Een man gluurde door een rond gat in de verblijfplaats van de Profeet, terwijl de Profeet een Midray (een ijzeren kam) had met welke hij zijn hoofd aan het krappen was. De Profeet zei: “Als ik geweten had dat u (door het gat) aan het kijken was, zou ik uw oog ermee (dat wil zeggen de kam) doorboord hebben.” Voorwaar! Het gebod van het nemen van toestemming om binnentreden is voorgeschreven vanwege dat zien, (dat men niet onwettig naar de toestand van anderen moet kijken). (Zie hadieth No. 807, Vol. 7, Boek 72)
Volume 8, Boek 74, Nummer 259:
Verteld door Anas bin Malik:
Een man gluurde in een kamer van de Profeet. De Profeet stond op, houdend een pijl. Het is als ik net naar hem keek, proberend de man te steken.
Volume 8, Boek 74, Nummer 314:
Verteld door Aboe Hoeraira:
Allah's Apostel zei: "Degene onder u die een eed neemt waarin hij zegt: 'Bij Al-Laat en Al-'Oezza,' namen van twee afgoden aanbeden door de heidenen, moet zeggen: ‘Niemand heeft het recht aanbeden te worden dan Allah.’ En degene die zegt tot zijn vriend: ‘Kom laat mij gokken met u!', moet iets geven in liefdadigheid.