Boechari Boek 52

Volume 4, Boek 52, Nummer 42:

Verteld door Ibn ‘Abbaas:

Allah’s Apostel zei: “Er is geen Hidjra (dat wil zeggen migratie van Mekka naar Medina) na de Verovering (van Mekka), maar de Djihaad en goede intentie blijven; en als je geroepen wordt (door de moslimregeerder) om te strijden, ga dan direct.

Volume 4, Boek 52, Nummer 46:

Verteld door Aboe Hoeraira:

Ik hoorde Allah’s Apostel zeggen: “Het voorbeeld van een Moedjahid in Allah’s zaak - en Allah weet beter wie werkelijk streeft in Zijn zaak - is als een persoon die voortdurend vast en bidt. Allah verzekert dat Hij de Moedjahid in Zijn zaak in het Paradijs zal toelaten als hij gedood wordt, anders zal Hij hem veilig terug laten keren tot zijn huis met beloningen en oorlogsbuit.”

Volume 4, Boek 52, Nummer 48:

Verteld door Aboe Hoeraira:

De Profeet zei: “Degene die gelooft in Allah en Zijn Apostel, gebed volmaakt aanbiedt en de maand van Ramadan vast, zal rechtmatig het Paradijs door Allah geschonken worden, ongeacht of hij in Allah’s Zaak vecht of blijft in het land waar hij geboren is.” De mensen zeiden: “O Allah’s Apostel! Zullen we aan de mensen dit goede nieuws bekend maken?” Hij zei: “Het Paradijs heeft honderd gradaties die Allah gereserveerd heeft voor de Moedjahedien die in zijn zaak vechten, en de afstand tussen ieder van de twee gradaties is als de afstand tussen de hemel en de aarde. Dus, wanneer je Allah (om iets) vraagt, vraag om al-firdaus dat het beste en hoogste deel van het Paradijs is.” (dat wil zeggen: De subverteller voegde eraan toe: “Ik denk dat de Profeet ook zei: ‘Erboven (dat wil zeggen Al-Firdaus) is de Troon van de Liefdadige (dat wil zeggen Allah), en vandaar beginnen de rivieren van het Paradijs.”)

Volume 4, Boek 52, Nummer 53:

Verteld door Anas bin Malik:

De Profeet zei: “Niemand die sterft en het goede van Allah vindt (in het Hiernamaals), wenst naar deze wereld terug te komen, zelfs als hem de hele wereld werd gegeven met alles daarin, behalve de martelaar, die bij het zien van de superioriteit van het martelaarsschap, naar de wereld wil terugkeren om opnieuw gedood te worden (voor de zaak van Allah)”.

Verteld door Anas: De Profeet zei: “Een enkelvoudige inspanning (van vechten) in de zaak van Allah in de namiddag of in de voormiddag is beter dan de hele wereld en alles wat erin ook is. En als een hoeri uit het Paradijs verscheen aan de mensen van de aarde, zou zij de ruimte tussen de hemel en de aarde vullen met licht en aangename geur en haar hoofdbedekking is beter dan de wereld en wat er ook in is.”

Volume 4, Boek 52, Nummer 54:

Verteld door Aboe Hoeraira:

De Profeet zei: “Bij Hem in Wiens Handen mijn leven is! Ware het niet voor sommige mannen te midden van de gelovigen die er niet van houden mij achter te houden en wie ik niet kan voorzien met middelen van vervoer, ik zou zeker nooit achter een Saria (legereenheid) blijven, klaargezet in de zaak van Allah. Bij Hem in Wiens Handen mijn leven is! Ik zou graag worden gemartelaard in de zaak van Allah en dan opgerezen worden en dan gemartelaard worden, en dan opgerezen worden en dan gemartelaard worden dan opgerezen worden en dan gemartelaard worden

Volume 4, Boek 52, Nummer 55:

Verteld door Anas bin Malik:

De Profeet leverde een preek af en zei: “Zaid nam de vlag en werd gemartelaard, en daarna nam Dja’far de vlag en werd gemartelaard, en daarna nam ‘Abdoellah bin Rawaha de vlag en werd gemartelaard, en daarna nam Chalid bin Al-Walid de vlag hoewel hij niet aangewezen was als bevelhebber en Allah maakte hem victorieus.”De Profeet voegde verder eraan toe: “Het zou ons niet behagen om hen met ons te hebben.” Aijoeb, een sub-verteller, voegde eraan toe: “Of de Profeet, tranen uitscheidend, zei: ‘Het zou hen niet behagen om met ons te zijn.”

Volume 4, Boek 52, Nummer 65:

Verteld door Aboe Moesa:

Een man kwam tot de profeet en vroeg: “Een man vecht voor oorlogsbuit; een andere voor beroemdheid en een derde om op te vallen; wie van hen vecht in de zaak van Allah?” De profeet zei: “Hij die vecht dat het woord van Allah (d.w.z. de islam) superieur moet zijn, vecht in de zaak van Allah.”

Volume 4, Boek 52, Nummer 73:

Verteld door ‘Abdoella bin Abi Aufa:

Allah’s Apostel zei: ‘Weet dat het paradijs onder de schaduw der zwaarden ligt ’

Volume 4, Boek 52, Nummer 79:

Verteld door Ibn ‘Abbaas:

Op de dag van de Verovering [van Mekka] zei de Profeet: “Er is geen emigratie na de Verovering dan Djihaad en intenties. Als je geroepen wordt [door de moslimregeerder] om te strijden, ga dan direct.” (Zie hadieth no. 42)

Volume 4, Boek 52, Nummer 85:

Verteld door Sahl bin Sad As-Sa’idi:

Ik zag Marwan bin Al-Hakam in de Moskee zitten. Dus ging ik naar voren en ging naast hem zitten. Hij vertelde ons dat Zaid bin Thabit hem verteld had dat Allah’s Apostel hem gedicteerd had het Goddelijke vers:

“Diegenen der gelovigen die niets doen, zijn niet gelijk aan degenen die met hun rijkdommen en hun persoon terwille van Allah strijden.” (4:95)

Zaid zei: “Ibn-Maktoem kwam tot de Profeet terwijl hij mij juist dat vers dicteerde. Daarop zei Ibn Oem Maktoem: “O Allah’s Apostel! Als ik de kracht had, zou ik zeker deelnemen aan de djihaad.” Hij was een blinde. Toen zond Allah een openbaring tot Zijn apostel terwijl zijn dij op de mijne lag, en zijn dij werd mij zo zwaar dat ik bang was dat mijn dijbeen zou breken. Die toestand van de profeet eindigde nadat Allah had geopenbaard: “met uitzondering der onbekwamen [door letsel of die blind of lam enz. zijn].”

Volume 4, Boek 52, Nummer 127:

Verteld door Aïsja:

de moeder van de trouwe gelovigen, Ik verzocht de Profeet mij deel te laten nemen aan de Djihaad, maar hij zei: “Jouw djihaad is her verrichten van de Haddj.”

Volume 4, Boek 52, Nummer 175:

Verteld door Chalid bin Madan:

Dat ‘Oemair bin Al-Aswad Al-Anasi hem vertelde dat hij naar ‘Oebada bin As-Samit ging terwijl hij in zijn huis bij de zee verbleef van Hims met (zijn vrouw) Oem Haram. ‘Oemair zei. Oem Haram informeerde ons dat zij hoorde de Profeet zeggen: “Paradijs wordt gegeven aan de eerste serie van mijn volgelingen die een zee-expeditie ondernemen.” Oem Haram voegde eraan toe, ik zei: ‘O Allah’s Apostel! Zal ik onder hen zijn?’ Hij antwoordde: ‘Jij bent onder hen.’ De Profeet zei toen: ‘Het eerste leger onder mijn volgelingen die Caesars Stad innemen zullen hun zonden vergeven worden.’ Ik vroeg: ‘Zal ik één van hen zijn, O Allah’s Apostel?’Hij antwoordde ontkennend.”

 

Volume 4, Boek 52, Nummer 196:

Verteld door Aboe Hoeraira:

Allah’s apostel zei: “Ik heb de opdracht te vechten tegen mensen totdat ze zeggen: ‘Niemand heeft het recht aanbeden te worden dan Allah,’ en wie zegt ‘Niemand heeft het recht aanbeden te worden dan Allah,’ zijn leven en bezit zal door mij gered worden behalve voor de Islamitische wet, en zijn rekeningen zullen bij Allah zijn, (of hem te bestraffen of hem te vergeven.)”

Volume 4, Boek 52, Nummer 220:

Verteld door Aboe Hoeraira:

Allah’s Apostel zei: “Ik ben gezonden met de kortste uitdrukkingen die de wijdste betekenissen bevatten, en ik overwon met terreur, en terwijl ik aan het slapen, de sleutels van de schatten van de wereld werden gebracht naar mij en in mijn handen gelegd.” Aboe Hoeraira voegde toe: Allah’s Apostel heeft de wereld verlaten en nu u, volk, geeft die schatten uit.

Volume 4, Boek 52, Nummer 256:

Verteld door As-Sab bin Jaththama:

De Profeet passeerde mij op een plaats genoemd Al-Abwa of Waddan en werd gevraagd of het toegestaan is de heidense strijders ’s nachts aan te vallen met de kans van het blootstellen van hun vrouwen en kinderen. De profeet antwoordde: “Zij (de vrouwen en kinderen) zijn van hen (de heidenen).” Ik hoorde de Profeet ook zeggen: “De instelling van Hima (privé weilanden) is ongeldig behalve voor Allah en Zijn Apostel.”

Volume 4, Boek 52, Nummer 260:

Verteld door Ikrima:

Ali verbrandde enkele mensen en dit nieuws bereikte Ibn ‘Abbaas, die zei: “Zou ik zijn plaats staan, dan zou ik hen niet verbrand hebben, zoals de Profeet zei: ‘Bestraf niemand met Allah’s Straf.’ Geen twijfel, ik zou hen gedood hebben, want de Profeet zei: ‘Als iemand (een moslim) zijn religie afwerpt, dood hem.’”

Volume 4, Boek 52, Nummer 261:

Verteld door Anas bin Malik:

Een groep van acht mensen van de stam ‘Oekil kwam tot de Profeet en zij vonden het klimaat in Medina ongeschikt voor hen. Dus zeiden zei: ‘O Allah’s Apostel! Voorzie ons van wat melk.’ Allah’s Apostel zei: “Ik adviseer jullie dat jullie je bij de kudde kamelen voegen.’ Dus gingen zij en dronken de urine en de melk van de kamelen (als een medicijn) totdat zij gezond en vet waren. Vervolgens doodden zij de herder en reden zij de kamelen weg, en zij werden ongelovigen nadat zij eerder moslims geworden waren. Toen de Profeet geïnformeerd werd door een hulproeper, zond hij enkele mannen in de achtervolging en voordat de zon op zijn hoogste stand stond, werden zij voor hem gebracht, en hij liet hun handen en voeten afhakken. Vervolgens vroeg hij om heet gemaakte spijkers en die werden over hun ogen bewogen, en zij werden alleen achtergelaten in de Harra (dat wil zeggen: rotsachtig land in Medina). Zij vroegen om water, en niemand verstrekte hen water totdat ze stierven. (Aboe Qilaba, een onderverteller zei: “Zij pleegden moord en diefstal en vochten tegen Allah en Zijn Apostel, en verspreidden onheil in het land.”)

Volume 4, Boek 52, Nummer 271:

Verteld door Djabir:

De profeet zei: “Wie is er klaar voor om Ka’b bin Ashraf (een jood) te doden. Mohammed bin Maslama antwoordde: ‘Wilt u dat ik hem dood?’. De profeet antwoordde bevestigend. Mohammed bin Maslama zei: ‘Sta mij dan toe te zeggen wat ik wil.’ [d.w.z. te liegen]. De profeet antwoordde: ‘Dat doe ik ’ [d.w.z. ik sta dat toe]

Volume 4, Boek 52, Nummer 276:

Verteld door Al-Bara bin Azib:

De Profeet wees ‘Abdoellah bin Djoebair aan als de bevelhebber van de infanterie (boogschutters) die vijftig waren op de dag (van de slag) van Oehoed. Hij instrueerde hen: “Blijf op uw plaats, en verlaat die niet zelfs als je vogels ons ziet pikken, totdat ik u stuur, en als u ziet dat wij de ongelovigen hebben verslagen en hen lieten vluchten, zelfs dan moet je niet uw plaats verlaten totdat ik u stuur.” Vervolgens werden de ongelovigen verslagen. Bij Allah, ik zag de vrouwen vluchtend hun klederen op lichtend hun beenbanden en hun beenderen onthullend. Dus, de metgezellen van ‘Abdoellah bin Djoebair zeiden: “De buit! O mensen, de buit! Uw metgezellen zijn overwinnend geworden, waar wacht u nu op?” ‘Abdoellah bin Djoebair: “Bent u vergeten wat Allah’s Apostel tegen u zei?” Zij antwoorden: “Bij Allah! We zullen naar de mensen (dat wil zeggen de vijand) gaan en ons deel uit de oorlogsbuit verzamelen.” Maar toen zij naar hen gingen, werden zij gedwongen om verslagen terug te keren. Op dat moment riep Allah’s Apostel hen van achteren terug. Alleen twaalf mannen bleven met de Profeet en de ongelovigen martelaarden zeventig mannen van ons.

Op de dag (van de slag) van Badr, had de Profeet en zijn metgezellen de ‘Heidenen 140 mensen laten verliezen, zeventig van hen werden gevangenen zeventig werden gedood. Toen vroeg Aboe Soefjaan drie keer: “Is Mohammed aanwezig onder deze mensen?” De Profeet gebood zijn metgezellen om hem niet te antwoorden. Toen vroeg hij drie keer: “Is de zoon van Al-Chattaab aanwezig onder deze mensen?” Hij keerde toen zich tot zijn metgezellen en zei: “Wat deze (mensen) betreft, zij zijn gedood.” ‘Oemar kon zich niet beheersen en zei: “U vertelde een leugen, bij Allah! O vijand van Allah! Al degenen die u genoemd hebt zijn levend, en het ding dat u ongelukkig zal maken is nog daar.” Aboe Soefjaan zei: “Onze overwinning vandaag is een tegenwicht op de uwe in de slag van Badr, en in de oorlog ( de overwinning) is altijd onbeslist en wordt om de beurten gedeeld door de belegeraars, en u zult sommige van uw (gedode) mannen verminkt zien, maar ik drong mijn mensen niet aan om zo te doen, dus ik voel geen sorry voor hun daden”Daarna begon hij vrolijk te reciteren: “O Hoebal, in de hoge! (1) Waarop de Profeet zei (tot zijn metgezellen): “Waarom antwoord u hem niet terug?” Zij zeiden: “O Allah’s Apostel wat zullen we zeggen?”Hij zei: “Zeg Allah is hoger en subliemer.”(Toen) zei Aboe Soefjaan: “Wij hebben het (idool) Al Oezza, en u heeft geen Oezza.” De Profeet zei (tot zijn metgezellen): “Waarom antwoord u hem niet terug?” Zij vroegen: “O Allah’s Apostel! Wat zullen we zeggen?” Hij zei: “Zeg Allah is onze helper en u heeft geen helper.”

Volume 4, Boek 52, Nummer 280:

Verteld door Aboe Sa’ied Al-Choedri:

Toen de stam van de Banie Qoeraiza klaar was om het vonnis van Sad te aanvaarden, liet de apostel van Allah Sad, die in de buurt was halen. Hij kwam rijdend op een ezel en toen hij dichtbij kwam zei de Apostel van Allah (tegen de Ansaar [Helpers]): “Sta op voor je leider.” Toen kwam Sad en ging naast de Apostel van Allah zitten welke tot hem zei: “Deze menen zijn gereed om je vonnis te aanvaarden.” Sad zei: “Ik geef het vonnis dat hun strijders moeten worden gedood en dat hun vrouwen en kinderen gevangen genomen moeten worden.” De Profeet merkte toen op: “O Sad! Je hebt geoordeeld te midden van hen overeenkomstig het oordeel van de Koning van Allah.”

Volume 4, Boek 52, Nummer 286:

Verteld door Salama bin Al-Akwa:

Een ongelovige spion kwam bij de profeet toen hij op reis was. De spion zat aan met de metgezellen van de profeet en raakte aan de praat, en ging vervolgens weg. De profeet zei (tot zijn metgezellen): ‘Jaagt hem na en doodt hem.’ Dus ik doodde hem. De profeet dan, gaf hem de bezittingen van de vermoorde spion (als extra op zijn aandeel in de oorlogsbuit).

Volume 4, Boek 52, Nummer 311:

Verteld door Ibn ‘Abbaas:

De Profeet zei op de dag van de Verovering van Mekka: “Er is geen migratie (na de Verovering) dan Djihaad en goede intenties, en als je wordt geroepen tot de Djihaad, moet je direct gehoor geven aan de oproep.”

Volume 4, Boek 52, Nummer 317:

Verteld door Abdoellah:

Wanneer de profeet terugkeerde [van de Djihaad], zou hij driemaal Takbir zeggen en toevoegen: “Wij keren terug, zo Allah wil, met berouw en in aanbidding en lofprijzing [onze Heer] en onszelf nederwerpende voor onze Heet. Allah vervulde Zijn Belofte en hielp Zijn Slaaf, en Hij alleen versloeg de [ongelovige] stammen.”

 


Boechari index